Lesson 4.5 5 feb

 Today
  • Check homework exercises
  • Work on homework exercises
  • Explain grammar: Tags
       -  Practice in LessonUp
  • Play Quizlet about vocabulary 4.1 & 4.2
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

 Today
  • Check homework exercises
  • Work on homework exercises
  • Explain grammar: Tags
       -  Practice in LessonUp
  • Play Quizlet about vocabulary 4.1 & 4.2

Slide 1 - Diapositive

Check homework 
Exercise 3
GB page 22

Slide 2 - Diapositive

Please take
your notebook in
front of you

Slide 3 - Diapositive

Tags
In het Nederlands: aangeplakte vragen




Jij houdt van chocolade, of niet?




Het is mooi weer, toch?




Als je wil weten of iemand er net zo over denkt als jij, kun je
een tag achter je zin plakken.




Slide 4 - Diapositive

Tags
Stap 1: Het werkwoord




Herhaal het werkwoord bij een vorm van to be, have got of een hulpwerkwoord (can, could, should, will, would, must, shall).
Dit is makkelijk, toch?    >   This is easy, isn't it?
Je kan naar huis lopen, of niet?   >   You can walk home, can't you?

Slide 5 - Diapositive

Tags
Stap 1: Het werkwoord




Bij alle andere hoofdwerkwoorden, gebruik je
do/don't of does/doesn't (he/she/it)
Roy woont bij zijn moeder, of niet?  >  Roy lives with his mom, doesn't he?
Peter en John spelen voetbal, toch?  >  Peter and John play football, don't they?

Slide 6 - Diapositive

Tags
Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Als de zin bevestigend (+) is, is de tag ontkennend (-)
Robbie is fantastisch, of niet?   >  Robbie is fantastic, isn't he?
Jouw ouders wonen op een boerderij, toch?   > 
Your parents live on a farm, don't they?

Slide 7 - Diapositive

Tags
Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Als de zin ontkennend (-) is, is de tag bevestigend (+)
Jij hebt geen kat, toch?   >   You haven't got a cat, have you?
Jouw broers doen nooit klusjes, toch?   > 
Your brothers never do have  chores, do they?

Slide 8 - Diapositive

Tags
Stap 3: Zet het persoonlijk voornaamwoord erachter




Altijd afgeleid van het onderwerp: I, you, he, she, it, we, they
Het huis ziet er geweldig uit, toch?   >
 The house looks great, doesn't it?
Katie is niet blij, of wel?   >   Katie isn't happy, is she?

Slide 9 - Diapositive

Tags
Stap 1: Herhaal het werkwoord OF gebruik do/don't
of does/doesn't




Stap 2: Maak het werkwoord ontkennend (-) of bevestigend (+)




Stap 3: Zet het persoonlijk voornaamwoord erachter




Slide 10 - Diapositive

He is skating on ice now, ......
A
doesn't he?
B
isn't he?
C
is he?
D
does he?

Slide 11 - Quiz

We live in a tiny flat, ......
A
do we?
B
aren't we?
C
are we?
D
don't we?

Slide 12 - Quiz

My books aren't covered in paint, ......
A
are they?
B
aren't they?
C
do they?
D
don't they?

Slide 13 - Quiz

They haven't got great marks, ......
A
have got they?
B
haven't they?
C
have they?
D
haven't got they?

Slide 14 - Quiz

Avelyn usually works from 9 to 5, ......
A
is she?
B
doesn't she?
C
does she?
D
isn't she?

Slide 15 - Quiz

David and Julie never take Chinese classes, ......
A
do they?
B
are they?
C
aren't they?
D
don't they?

Slide 16 - Quiz

They aren't on their way yet, ......
A
aren't they?
B
don't they?
C
are they?
D
do they?

Slide 17 - Quiz

Study: Vocabulary 4.1 & 4.2 (page 184)
Do: Exercise 1 (GB page 21)
Do: Exercise 19 (page 140)
Wednesday the 7th of February

Slide 18 - Diapositive