Tekstopbouw, alineaopbouw

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kun je..

    - verbindingsmanieren benoemen 
    - alineaverbanden en signaalwoorden herkennen 
    - het onderwerp en de hoofdgedachte bepalen
   
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kun je..

    - verbindingsmanieren benoemen 
    - alineaverbanden en signaalwoorden herkennen 
    - het onderwerp en de hoofdgedachte bepalen
   

Slide 1 - Diapositive

inleiding, middenstuk, slot

Slide 2 - Diapositive

Inleiding - middenstuk - slot
Inleiding = 
Middenstuk = 
Slot = 

Slide 3 - Diapositive

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 4 - Diapositive

INLEIDING
INLEIDING:
A: aandacht van de lezer trekken; 

  • voorbeeld / anekdote;
  • geschiedenis;
  • actualiteit;

B: onderwerp introduceren;

  • een vraag stellen.


Slide 5 - Diapositive

Inleiding

Doel:

Aandacht trekken

Nieuwsgierig maken

Onderwerp introduceren

Hoe:

De aanleiding

Voorbeeld

Anekdote

Vraag

Tip!

Begin je inleiding met een 'Er was eens...'


Bijvoorbeeld:

Afgelopen vrijdag...

In de verre toekomst...

Tijdens...



Slide 6 - Diapositive

Functies van de inleiding
Inleiding
  • Onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken. 

Slide 7 - Diapositive

De inleiding.
De inleiding trekt de aandacht van de lezer met behulp van:
  • De actualiteit 
  • De geschiedenis
  • Een anekdote
  • Een voorbeeld
  • Het belang voor de lezer

Slide 8 - Diapositive

Begrippen lezen/tekstbegrip:
  • Alineaverbanden - verbindingsmanierenAlineaverbanden en verbingsmanieren zorgen voor een logische volgorde en geven structuur aan een tekst.  

  •  Er zijn vier manieren waarop dat verband kan worden aangegeven:
    - het gebruik van signaalwoorden
    - herhaling
    - overgangszinnen met een verwijzing
    - aankondigende zinnen

Slide 9 - Diapositive

belangrijke begrippen bij leesvaardigheid
  • onderwerp, deelonderwerp
  • hoofdgedachte
  • kernzin
  • opbouw tekst: inleiding, middenstuk, slot
  • opbouw alinea: kernzin + voorbeeld/toelichting
  • tekstdoel, tekstsoort, tekstvorm
  • manieren om een tekst in te leiden
  • manieren om een tekst af te sluiten
  • objectief, subjectief
  • mening, argument en tegenargument

  • verwijswoorden
  • hoofd- en bijzaken
  • signaalwoorden
  • zins- en alineaverbanden
  • verbindingsmanieren tussen      alinea's

Slide 10 - Diapositive

welke signaalwoorden horen bij het alineaverband Uitspraak- voorbeeld?
A
Bijvoorbeeld
B
Ten eerste, ten tweede
C
Anderzijds, daarentegen
D
Verder

Slide 11 - Quiz

Bij welk alineaverband hoort het signaalwoord 'maar'?
A
Uitspraak-voorbeeld
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - reden
D
oorzaak - gevolg

Slide 12 - Quiz

Welk alineaverband geeft het signaalwoord "maar" aan?
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Dat moet ik nog uit mijn hoofd gaan leren.

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord geeft alineaverband oorzaak-gevolg aan?
A
zodat
B
meer dan
C
kortom
D
dankzij

Slide 14 - Quiz

Bij welk alineaverband hoort dit signaalwoord: bovendien
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 15 - Quiz

Het signaalwoord 'bijvoorbeeld' hoort bij het alineaverband...
A
Uitspraak-tegenstelling
B
Uitspraak-voorbeeld
C
Uitspraak-opsomming

Slide 16 - Quiz

Bij welk alineaverband hoort het signaalwoord: dus
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
conclusie

Slide 17 - Quiz

Welk alineaverband herken je aan het signaalwoord 'met behulp van'?
A
middel-doel
B
uitspraak-vergelijking
C
oorzaak-gevolg
D
uitspraak-reden

Slide 18 - Quiz

Welk alineaverband herken je aan het signaalwoord 'evenals'?
A
middel-doel
B
uitspraak-vergelijking
C
oorzaak-gevolg
D
uitspraak-voorbeeld

Slide 19 - Quiz

welke signaalwoorden horen bij het alineaverband Uitspraak- opsomming?
A
Bijvoorbeeld
B
Ten eerste, ten tweede
C
Anderzijds, daarentegen
D
Verder

Slide 20 - Quiz

welke signaalwoorden horen bij het alineaverband Uitspraak- tegenstelling?
A
Bijvoorbeeld
B
Ten eerste, ten tweede
C
Anderzijds, daarentegen
D
Verder

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het alineaverband redengevend?
A
immers
B
dus
C
mits
D
waarmee

Slide 22 - Quiz