WOE 06/09/23 - 1A - Schrijfvaardigheid Les 2




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Mededelingen
Maaklab: zie de e-mail van mevrouw Malschaert in SOM

Slide 3 - Diapositive

Mededelingen
  • E-mail van mij over de leerlingenraad: wil je je verkiesbaar stellen, stuur mij vandaag een e-mail zodat ik een planning kan maken. Check ook mijn e-mail met meer informatie
  • Boekenlijst inleveren via SOM in plaats van via de e-mail
  • Uitstapje met de klas naar de bibliotheek: wie is er nog geen lid van de bibliotheek? 

Slide 4 - Diapositive

Lesprogramma
Lesuur 1
  • Lezen in je leesboek
  • Schrijfvaardigheid: uitleg leestekens
  • Schrijfopdracht

Lesuur 2
  • Interpunctie
  • Werkwoordspelling

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen
Een betere schrijver worden!
  • Ik weet hoe een goede tekst eruit moet zien (criteria)
  • Ik kan een tekst schrijven met de juiste formulering, spelling, toon en interpunctie
  • Ik kan een tekst beoordelen op diverse criteria en feedback geven
  • Ik kan mijn tekst verbeteren aan de hand van gekregen feedback
  • Ik kan foutloos spellen zoals werkwoorden

Slide 6 - Diapositive

In een actieve zin is het onderwerp actief en voert zij of hij iets uit of is zij of hij iets.  De minister opende de tentoonstelling.
In een passieve zin doet het onderwerp niets. Het wordt door iemand gedaan. De tentoonstelling werd door de minister geopend. 
Tangconstructie: In de Brusselse dierentuin wordt de om zijn knuffelbare uiterlijk en vertederende gromgeluiden zo populaire reuzenpanda gewassen.
Informatie in een zin: Prop niet te veel informatie in een zin. Maak je bijzin(nen) niet te lang. Gebruik dan meerdere, korte zinnen.
Volgorde van zinsdelen: In een zin hoeft niet altijd het onderwerp vooraan te staan. Begin ook eens met een ander zinsdeel of combineer twee zinnen. 

Vorige les

Slide 7 - Diapositive

Schat jezelf in:
Waar ben je goed in met schrijven?
Waar moet je aan werken?

Slide 8 - Carte mentale

Schrijven

Slide 9 - Diapositive

Wat zou jij verbeteren aan het bericht?

Slide 10 - Carte mentale

Schrijf zo veel mogelijk kenmerken van een goede tekst op.
Bedenk er minstens drie.

Slide 11 - Carte mentale

Kenmerken van een goede tekst
De kenmerken van een goede tekst zijn:

  • goede informatie
  • goede opbouw
  • goede toon
  • goede zinnen
  • goede spelling
  • goede lay-out.

Slide 12 - Diapositive

Leestekens

Slide 13 - Diapositive

Waarom? 
Hoofdletters en leestekens maken een tekst beter leesbaar. 

als je zonder hoofdletters en leestekens een tekstje schrijft merk je al snel dat je gedachten afdwalen omdat de tekst maar door blijft gaan in je hoofd zonder rust dat is niet fijn want daardoor weet je ook minder goed wat er staat ben jij goed in het gebruiken van leestekens en hoofdletters of vind je dit ook nog lastig hoe komt dat deden jullie op de basisschool wel voldoende met spelling

Slide 14 - Diapositive

Wanneer een hoofdletter
1. Aan het begin van een zin: 
Heb jij ook al zin in de herfstvakantie?

2. Bij namen: Piet, Varendonck, Nederland, Europa.
Lynn van der Bragt, L. van der Bragt, mevrouw Van der Bragt.

3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: 
Europeaan, Rotterdammer, het schoolvak Engels.

4. Titels van boeken en series 

Slide 15 - Diapositive

Geen hoofdletter 
1. Namen van dagen
2. Namen van maanden
3. Namen van seizoenen
4. Namen van windstreken
5. Afleidingen van feestdagen 

Slide 16 - Diapositive

Leestekens (interpunctie)
Elke zin eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken:
1. Een punt komt na een gewone, mededelende zin: 
Vandaag is het weer maandag.

2. Een vraagteken zet je na een vraag: 
Wat is jouw favoriete dag van de week?

3. Een uitroepteken gebruik je om een zin extra nadruk te geven: 
Pas op voor die auto! 

Slide 17 - Diapositive

De komma 
1. De komma gebruik je tussen twee persoonsvormen in:
Als ik naar school fiets, geniet ik altijd van de mooie omgeving.

2. De komma plaats je ook voor voegwoorden, zoals als, doordat, maar, nadat, zodat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra enzovoorts...
Ik fiets vaak naar school, maar soms pak ik ook wel de auto. 

3. De komma plaats je bij opsommingen



Slide 18 - Diapositive

Geen komma 


Uitzondering: "en" en "of"
Ik fiets vaak naar school en ik geniet dan van de mooie omgeving. 

Slide 19 - Diapositive

Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
kerstvakantie
D
hockey

Slide 20 - Quiz

Zijn de hoofdletters juist geplaatst?

44 mensen rijden richting het Oosten van Holland.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

een jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden

Slide 22 - Question ouverte

OPDRACHT
Opdracht 1

Schrijf een e-mail aan je docent en overtuig deze dat de toets van maandag na de vakantie verzet moet worden.
Schrijf een tekst van maximaal 75 woorden.
Je schrijft naar je docent Nederlands. Dat moet in correct Nederlands!
Opdracht 2
Werk in duo's. Je leest elkaars e-mail en geeft feedback. Wat vind je goed aan de tekst en wat moet verbeterd worden?
Verwerk de feedback in je e-mail. Als je de e-mail hebt verbeterd en je de tekst goed vindt, dan lever je de e-mail in via SOM

Plak ook de feedback die je hebt gekregen onderaan de e-mail.








Klaar? 

Slide 23 - Diapositive

Lesprogramma
Lesuur 2
Learnbeat 
  • Interpunctie:  1.8 en 1.9
  • Werkwoordspelling: 1.1 - 1.2 - 1.3 

Slide 24 - Diapositive

Een alinea schrijven
Een tekst wordt overzichtelijk als je hem verdeelt in alinea's.

Slide 25 - Diapositive

Vergelijk de volgende twee afbeeldingen en beantwoord daarna de vraag.

Slide 26 - Diapositive

Wat zijn volgens jou de verschillen tussen de vorige twee afbeeldingen? Noem er minstens twee.

Slide 27 - Question ouverte

Maar hoe schrijf je een goede alinea?
  • De belangrijkste informatie van de alinea zet je in de eerste zin, de kernzin.
  • Vraag je daarna af wat de lezer nog meer moet weten over dit onderwerp, die informatie zet je in de volgende zinnen.
  • Begin een nieuwe alinea als je over een nieuw deelonderwerp gaat schrijven.

Slide 28 - Diapositive

Let op

Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Binnen een alinea schrijf je de zinnen achter elkaar door.
Op een nieuwe regel beginnen kan op twee manieren 

Slide 29 - Diapositive

Door de regel niet door te laten lopen, maar na het laatste woord op de volgende regel door te gaan.
Door het gebruik van een witregel.

Slide 30 - Diapositive

Huiswerk
Kern - bladzijde 208 theorie doornemen

Opdracht 1 (blz. 9)
Opdracht 9: in duo's

Slide 31 - Diapositive

Creatieve schrijfopdracht
timer
2:00

Slide 32 - Diapositive

Creatieve schrijfopdracht
timer
5:00

Slide 33 - Diapositive

Creatieve schrijfopdracht

Slide 34 - Diapositive

Wat is juist?
A
Kerstboom
B
kerstboom

Slide 35 - Quiz

Wat is juist?
A
meneer S. Van der Zee
B
meneer S. Van Der Zee
C
meneer S. van der Zee
D
meneer S. van der zee

Slide 36 - Quiz

Oefenen
Kern bladzijde 270
Maak de opdrachten:
2
7
Als je de opdrachten niet af krijgt in de les, maak je deze thuis af...dus huiswerk! 

Klaar? Maak de opdrachten in Learnbeat
Spelling
1.8 en 1.9

Slide 37 - Diapositive