P3A Grammatica en spelling 4.3

GRAMMATICA EN SPELLING 4.3

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

GRAMMATICA EN SPELLING 4.3

Slide 1 - Diapositive

Grammatica en spelling 3F
4.3 

Planning: 
  • Theorie: woorden aan elkaar of los
  • Theorie: koppelteken

  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Diapositive

LESDOEL

AAN HET EINDE VAN DE LES SPEL JE WOORDEN JUIST: AAN ELKAAR OF LOS

Slide 3 - Diapositive

AAN ELKAAR OF LOS?
Aan elkaar of los?
  • Samenstellingen: eindexamen, werkplaatsmedewerker
  • Woorden met er-, hier-, daar- en waar plus een voorzetsel: erop, hierin
  • Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel: opmerken, uitvinden

Slide 4 - Diapositive


WAT IS JUIST?
A
ZATERDAG AVOND
B
ZATERDAGAVOND

Slide 5 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
KORTE TERMIJNGEHEUGEN
B
KORTETERMIJNGEHEUGEN

Slide 6 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
FIETSVERHUUR
B
FIETS VERHUUR

Slide 7 - Quiz

                VOORNAAMWOORDELIJKE BIJWOORDEN:

Slide 8 - Diapositive


WAT IS JUIST?
A
Ik ben op zoek naar mijn telefoon.
B
Ik ben opzoek naar mijn telefoon.

Slide 9 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
Wil je dat ik dat boek even voor je opzoek?
B
Wil je dat ik dat boek even voor je op zoek?

Slide 10 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
De vis zit hier in.
B
De vis zit hierin.

Slide 11 - Quiz

WERKWOORDEN DIE BEGINNEN MET EEN VOORZETSEL: 
  • OPMERKEN 
  • UITVINDEN
  • BINNENKOMEN 
  • TERUGBRENGEN

Slide 12 - Diapositive

 OEFENEN:

Slide 13 - Diapositive


WAT IS JUIST?
A
Snoepautomaat
B
Snoep automaat

Slide 14 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
Liefdes scene
B
Liefdesscène

Slide 15 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
Hoge drukgebied
B
Hogedrukgebied

Slide 16 - Quiz


WAT IS JUIST?
A
Je mag niet rechts inhalen op de snelweg.
B
Je mag niet rechts in halen op de snelweg.

Slide 17 - Quiz



WAT IS JUIST?
A
Heb je de computers al opgestart?
B
Heb je de computers al op gestart?

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Vidéo

KLINKERBOTSING

Slide 20 - Diapositive

Welke spelling is correct:
A
auto-ongeluk
B
autoongeluk
C
auto ongeluk

Slide 21 - Quiz

Welke spelling is correct:
A
politie-auto
B
politie auto
C
politieauto

Slide 22 - Quiz

AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN

Slide 23 - Diapositive

CIJFER, LETTER, SYMBOOL

Slide 24 - Diapositive

AFKORTINGEN

Slide 25 - Diapositive

NIET-, NON-, OUD-, EX-
EEN SAMENSTELLING MET DE WOORDEN:
niet-, non-, oud-, ex-

Slide 26 - Diapositive

EEN BEGRIP

Slide 27 - Diapositive