1hv - Talent 2.3 Lezen - lesstof

Startopdracht
Je krijgt straks 1 minuut  om iets te vertellen over je vakantie.

Voorbereidingstijd = 2 minuten
Kies één activiteit/beleving en bespreek dat.
Je moet stoppen na 1 minuut.


1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Startopdracht
Je krijgt straks 1 minuut  om iets te vertellen over je vakantie.

Voorbereidingstijd = 2 minuten
Kies één activiteit/beleving en bespreek dat.
Je moet stoppen na 1 minuut.


Slide 1 - Diapositive

Vragen stellen - 5 minuten
Je mag nu vragen aan elkaar stellen om het verhaal duidelijker te krijgen.

Nabespreken
Welk verhaal was het beste? En waarom vinden jullie dat?

Slide 2 - Diapositive

1hv - Talent 2.3 Lezen
Leerdoelen - In deze paragraaf leer je:
  • wat feiten en meningen zijn;
  • feiten en meningen herkennen;
  • de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
  • opdrachten maken uit je boek

Log in op Lessonup
 

Slide 3 - Diapositive

Een feit 
is iets wat werkelijk zo is of wat werkelijk is gebeurd. 

Maastoren is het hoogste Nederlandse gebouw.  
Het gebouw is op 28 mei 2010 officieel geopend.  = echt gebeurd. 

Beide feiten kun je controleren. 


Slide 4 - Diapositive

Hoe kun je feiten vaststellen of controleren?

Slide 5 - Question ouverte

Een mening
is wat iemand ergens van vindt. 
  • Meningen verschillen vaak. 
  •  Voor een mening kun je zeggen: "Ik vind dat ..."
  • Iemand anders kan zeggen: "Dat vind jij".
  • SYNONIEMEN (andere woorden) voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting. 
  • Let op deze woorden in een tekst!

Slide 6 - Diapositive

Er zit zout in appeltaart.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quiz

Er zit te veel zout in kant-en-klaarmaaltijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quiz

Nederlands is een kernvak.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quiz

Noteer een feit over de school.

Slide 10 - Question ouverte

Mevrouw Sampat vindt Nederlands het belangrijkst.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quiz

Mevrouw Sampat heeft altijd goede voorbeelden.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quiz

Moeilijke woorden in een tekst

Slide 13 - Diapositive

Context: aanwijzingen in de tekst
  • een omschrijving of een definitie
  • een synoniem (een ander woord voor hetzelfde) of een antoniem (een tegengesteld woord)
  • een voorbeeld
  • een zin die je op een idee brengt - wat zou er bedoeld kunnen zijn?

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Theorie lezen en opdrachten maken
Lees je aantekeningen van paragraaf 1.3 
Maak de opdracht op blz. 82 opdracht 4 - 5-6-7

Slide 16 - Diapositive

Lezen 2.3
Tekstverbanden
Opdrachten online maken

Slide 17 - Diapositive

Tekstverbanden
  •  In een tekst staan stukjes tekst  (woorden, delen van zinnen, zinnen, alinea's) niet zomaar achter elkaar
  • Ze hebben wat met elkaar te maken = tekstverband
  • Signaalwoorden verbinden stukjes tekst en geven signaal over welk tekstverband er bestaat.
  • Goede lezers letten op tekstverbanden - signaalwoorden.

Slide 18 - Diapositive

Maak deze zin af:
In Nederland heerst griep en ook....

Slide 19 - Question ouverte

Maak deze zin af:
In Nederland heerst de griep maar ....

Slide 20 - Question ouverte

In Nederland heerst de griep maar ....
Maak deze zin af:

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Welk tekstverband vind je in een recept?
A
chronologisch (tijdsvolgorde)
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 23 - Quiz

Danny heeft veel goede vrienden: Bert, Jarno, Mustafa en Khalid. Ook Kian en Djoeke horen tot zijn vriendengroep. Tenslotte heeft hij nog een allerbeste vriend: Jay.
A
chronologisch/ tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 24 - Quiz

Nadia moet nog zoveel doen. Eerst moet ze de hond uitlaten. Daarna heeft ze een enorme berg huiswerk te maken en bovendien wil haar moeder dat ze vandaag haar kamer opruimt.
A
chronologisch/ tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 25 - Quiz

Nadia heeft een hekel aan spruitjes, boerenkool en zuurkool, maar van tomaten, komkommer en courgette houdt ze wel.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 26 - Quiz

Opdrachten online maken
Log in via som 382905
Maak opdracht 8 t/m 12 
Geef antwoord in hele zinnen.

Slide 27 - Diapositive