Leesvaardigheid §2.3

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning vandaag
  • 15 minuten lezen
  • Uitleg §2.3 leesvaardigheid deel 2
  • Maken opdrachten (in stilte)

Slide 2 - Diapositive

   

                                                  
                                                          Lekker lezen (15 min)

Slide 3 - Diapositive

1hv - Talent 2.3 Lezen
Leerdoelen - In deze paragraaf leer je:
  • wat feiten en meningen zijn;
  • feiten en meningen herkennen;
  • de Moeilijkewoordenwijzer toepassen;
  • tekstverbanden en signaalwoorden herkennen

Slide 4 - Diapositive

Een feit 
is iets wat werkelijk zo is of wat werkelijk is gebeurd. 

De Dom in Utrecht is 112 meter hoog.   
Het gebouw is op 9 november 2024 officieel heropend na renovatie.  = echt gebeurd. 

Beide feiten kun je controleren. 


Slide 5 - Diapositive

Hoe kun je feiten vaststellen of controleren?

Slide 6 - Question ouverte

Een mening
is wat iemand ergens van vindt. 
  • Meningen verschillen vaak. 
  •  Voor een mening kun je zeggen: "Ik vind dat ..."
  • Iemand anders kan zeggen: "Dat vind jij".
  • SYNONIEMEN (andere woorden) voor mening zijn: standpunt, oordeel, opinie en opvatting. 
  • Let op deze woorden in een tekst!

Slide 7 - Diapositive

Er zit zout in appeltaart.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quiz

Er zit te veel zout in kant-en-klaarmaaltijden.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quiz

Nederlands is een kernvak.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quiz

Moeilijke woorden in een tekst

Slide 11 - Diapositive

Context: aanwijzingen in de tekst
  • een omschrijving of een definitie
  • een synoniem (een ander woord voor hetzelfde) of een antoniem (een tegengesteld woord)
  • een voorbeeld
  • een zin die je op een idee brengt - wat zou er bedoeld kunnen zijn?

Slide 12 - Diapositive

Tekstverbanden
  • In een tekst staan stukjes tekst  (woorden, delen van zinnen, zinnen, alinea's) niet zomaar achter elkaar
  • Ze hebben wat met elkaar te maken = tekstverband
  • Signaalwoorden verbinden stukjes tekst en geven signaal over welk tekstverband er bestaat.
  • Goede lezers letten op tekstverbanden - signaalwoorden.

Slide 13 - Diapositive

Maak deze zin af:
In Nederland heeft het gesneeuwd en ook in....

Slide 14 - Question ouverte

Maak deze zin af:
In Nederland heeft het gesneeuwd, maar ....

Slide 15 - Question ouverte

Maak deze zin af:
In Nederland heeft het gesneeuwd, eerder ....

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Welk tekstverband vind je in een recept?
A
chronologisch (tijdsvolgorde)
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 18 - Quiz

Danny heeft veel goede vrienden: Bert, Jarno, Mustafa en Khalid. Ook Kian en Djoeke horen tot zijn vriendengroep. Tenslotte heeft hij nog een allerbeste vriend: Jay.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 19 - Quiz

Nadia moet nog zoveel doen. Eerst moet ze de hond uitlaten. Daarna heeft ze een enorme berg huiswerk te maken en bovendien wil haar moeder dat ze vandaag haar kamer opruimt.
A
tijdsvolgorde
B
opsommend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 20 - Quiz

Nadia heeft een hekel aan spruitjes, boerenkool en zuurkool, maar van tomaten, komkommer en courgette houdt ze wel.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
allebei
D
geen van beide

Slide 21 - Quiz

Plenda THV1M
Maandag 25 november
Nederlands
§2.3 
opdr. 7 t/m 11

Zondag 8 december: leesboek uit!


Slide 22 - Diapositive

Plenda G1F
Maandag 25 november
Nederlands
§2.3
 opdr.  9 + 12 t/m 15

Zondag 8 december: leesboek uit!

Slide 23 - Diapositive