Les 3 Koopkracht + reeel rendement

introles 2 op domein E
koopkracht
reëel rendement
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

introles 2 op domein E
koopkracht
reëel rendement

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Reken de procentuele stijging/daling uit + vul daarbij het indexcijfer in.
-15,4%
28,6%
-5%
14,3%
16,7%
-12,2%
128,6
116,7
95
84,6
87,8
114,3

Slide 4 - Question de remorquage

Slide 5 - Diapositive

Bereken het CPI (gewogen indexcijfer)
Gewogenindexcijfer=(wegingsfactoren)(wegingsfactorindexcijfer)

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Stel: het indexcijfer van het inkomen is 105 en het indexcijfer van de prijzen is 102. Hoe hoog is dan het indexcijfer van de koopkracht?
A
1,029
B
0,97
C
97,1
D
102,9

Slide 10 - Quiz

Het inkomen van Joost stijgt in 2014 met 5% ten opzichte van 2013. De prijzen stijgen in 2014 met 2,75%.
Bereken op twee decimalen met hoeveel procent de koopkracht van Joost veranderd is.
A
2,14%
B
2,19%
C
5,5%
D
1,81%

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive


In 2014 is de verwachting dat de inflatie 2,9% zal bedragen. Met hoeveel procent moet iemands nominale inkomen stijgen als hij er 3,75% in koopkracht op vooruit wil gaan?
A
2,27%
B
2,9%
C
6,76%
D
0,82%

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

koopkracht
Dus koopkracht bereken je door 
inkomen / prijs = koopkracht

dit kan ook met indexcijfers
koopkracht verandering = reëel 
hoeveel het bedrag verandert = nominaal
prijsverandering = prijs

Slide 15 - Diapositive

indexcijfer koopkracht
koopkracht wordt ook wel reëel inkomen genoemd
het geldbedrag noemen we nominaal 
en de prijzen zijn gewoon de prijzen.

Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
reëel indexcijfer = afgekort tot ric
prijsindexcijfer = pic
nominaal indexcijfer = nic

Slide 16 - Diapositive

Mijn salaris is gedaald van €2150 naar € 2000 per maand. De prijzen namelijk gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
91,1

Slide 17 - Quiz

ric
Je kan ric=nic/pic*100 
ook toepassen bij vermogen of spaargeld veranderingen. 

Op spaargeld krijg je rente, op vermogen heb je rendement. 
Dit is vaak in % gegeven. 


Slide 18 - Diapositive

Stel je krijgt 3% rente per jaar op je spaargeld, en de prijzen stijgen dit jaar met 1%, kan je dan meer of minder kopen aan het einde van dat jaar.
A
meer
B
minder

Slide 19 - Quiz

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 20 - Diapositive

Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 21 - Quiz

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%

Slide 22 - Quiz