Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Bekijk de prent.
Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
Slide 1 - Quiz
In het tijdvak Pruiken & Revoluties had je ook in Frankrijk een standenmaatschappij.
Wie stelt de tweede stand voor in de prent?
A
De persoon met het gele cijfer 1
B
De persoon met het gele cijfer 2
C
De persoon met het gele cijfer 3
D
De tweede stand is in de prent niet te zien.
Slide 2 - Quiz
Deze vraag gaat over de pruikentijd.
Welke zin is juist?
A
Rousseau beweerde dat vorsten hun macht van God hadden gekregen.
B
Verlichte denkers dachten dat zij de maatschappij gingen verbeteren.
C
Het tijdvak Pruiken & Revoluties eindigt rond het jaartal 1700.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 3 - Quiz
Deze vraag gaat over de pruikentijd. Welke zin of welke zinnen zijn juist? 1 Verlichte denkers vonden dat mensen zelf moeten bepalen wat ze geloven. 2 Verlichte denkers waren tegen tolerantie op godsdienstig gebied. 3 Volgens aanhangers van de verlichting was alles wat er gebeurde logisch te verklaren. 4 Vóór de verlichting geloofde bijna iedereen dat God niet meer ingreep in het leven.
A
Zin 1 en 3
B
Alleen zin 4
C
Zin 1, 3 en 4
D
Zin 2 en 3
Slide 4 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?
De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau
Slide 5 - Quiz
Lees eerst het verhaal van Eise Eisinga.
Dit hoofdstuk gaat onder ander over de Verlichting.
Het verhaal van Eise Eisinga past hier goed bij, want:
A
Eisinga geloofde niets van wat de predikant zei.
B
Eisinga bouwde het zonnestelsel na in zijn woonkamer.
C
Eisinga leefde van 1744-1828 in Friesland.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 6 - Quiz
Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.
Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900
Slide 7 - Quiz
Deze vraag gaat over de revolutie in Frankrijk.
1 De derde stand roept zichzelf uit tot de Nationale Vergadering. 2 Een woedende menigte bestormt de Bastille. 3 Frankrijk wordt een constitutionele monarchie. 4 Koning Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen. 5 Koning Lodewijk XVI sterft onder de guillotine.
Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 1 --> 2 --> 3 --> 5
B
4 --> 5 --> 1 --> 3 --> 2
C
2 --> 1 --> 4 --> 5 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1 --> 5
Slide 8 - Quiz
Lees eerst de bron.
Deze toets gaat onder andere over het streven naar grondrechten en naar politieke invloed van de burgerij in de Franse Revolutie. Het verhaal van Napoleon past hier goed bij, want:
A
Napoleon werd heel populair bij de soldaten en het volk.
B
Napoleon werd na zijn jeugd opgeleid tot militair op het eiland Corsica.
C
Napoleon werd verbannen naar het piepkleine eilandje Sint Helena, nadat hij de Slag bij Waterloo had verloren.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 9 - Quiz
Welke zin over Frankrijk in de 18e eeuw is juist?
A
De Franse maatschappij was verdeeld in twee standen.
B
Frankrijk was rijker dan Nederland en Groot-Brittannië.
C
In de pruikentijd droegen alle Fransen een pruik.
D
In Frankrijk hadden adel en geestelijkheid voorrechten.
Slide 10 - Quiz
In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke
Slide 11 - Quiz
Deze opdracht gaat over continuïteit tussen Frankrijk voor en na de Franse Revolutie. Welke twee zinnen gaan over continuïteit ten opzichte van Frankrijk vóór 1789?
1. Napoleon was een alleenheerser met absolute macht. 2. Onder Napoleon hadden alle Fransen dezelfde rechten en plichten. 3. Tijdens de constitutionele monarchie moest de koning zich houden aan de grondwet. 4. Tijdens de Franse republiek hadden alle rijke burgers kiesrecht.
A
Zin 1 en 4
B
Zin 1 en 2
C
Zin 2 en 3
D
Zin 3 en 4
Slide 12 - Quiz
Deze opdracht gaat over de Franse republiek in de 18e eeuw.
Welke zin over de Franse republiek in de 18e eeuw is juist?
A
De democratische revolutie in Frankrijk was een groot succes.
B
De revolutionairen vochten tegen gelijke rechten voor iedereen.
C
Fanatieke revolutionairen veroordeelden andersdenkenden tot de guillotine.
D
Lodewijk XVI verloor na 1792 zijn absolute macht, maar bleef staatshoofd.
Slide 13 - Quiz
Deze vraag gaat over de pruikentijd in Frankrijk.
In de Franse standenmaatschappij profiteerden de eerste en de tweede stand van de derde stand, omdat:
A
de eerste stand veel belasting betaalde aan de koning.
B
de tweede stand veel belasting betaalde aan de koning.
C
de derde stand veel belasting aan de koning.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 14 - Quiz
Hieronder staan enkele zinnen die bij absolute vorsten of bij verlichte denkers horen. Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers? 1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen; 2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters; 3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen; 4. Elke staat moet een grondwet hebben, waarin staat hoe het land wordt geregeerd. 5. Vorsten hebben hun macht gekregen van God. 6. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 4 en 5
B
Zin 1, 3, 4 en 6
C
Zin 2, 3, 4 en 6
D
zin 1, 2, 3 en 5
Slide 15 - Quiz
Deze vraag gaat over de Franse Revolutie. 1. Duizenden edelen en geestelijken werden vermoord; 2. In heel Frankrijk kwamen boeren en burgers in opstand tegen koning, adel en geestelijkheid; 3. In Parijs ging het gerucht dat koning Lodewijk XVI het leger wilde inzetten tegen het volk; 4. Op 14 julie bestormde een woedende menigte de Bastille (zie afbeelding). Wat is de juiste tijdsvolgorde van bovenstaande 4 feiten?
A
3 --> 4 --> 2 --> 1
B
3 --> 4 --> 1 --> 2
C
3 --> 2 --> 4 --> 1
D
3 --> 2 --> 1 --> 4
Slide 16 - Quiz
Deze vraag gaat over Napoleon, de alleenheerser.
Op welke manier zorgde Napoleon voor meer gelijkheid in de Franse samenleving?
A
Hij maakte afkomst (waar je vandaan komt) weer belangrijk.
B
Hij maakte opleiding en prestaties minder belangrijk.
C
Hij zorgde ervoor dat iedere Fransman zich met onderwijs kon ontwikkelen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 17 - Quiz
De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.
Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale
Slide 18 - Quiz
Hoe noemen we de stroming mensen die de slavernij wilt afschaffen?
A
anti-slavernij
B
verlichting
C
nationalisten
D
abolitionisten
Slide 19 - Quiz
Wat was het superioriteitsgevoel?
A
Slaven voelden zich minderwaardig
B
Blanken wilden gelijkheid in de wereld voor iedereen
C
Het gevoel dat Afrika verdeeld moest worden
D
Blanken voelden zich beter dan mensen uit Amerika, Afrika en Azië
Slide 20 - Quiz
1834
1842
1863
Afschaffing slavernij Suriname
Afschaffing slavernij Engeland
Afschaffing slavernij rankrijk
Slide 21 - Question de remorquage
Deze vraag gaat over de afschaffing van de slavernij:
1. De Franse regering schaft de slavernij voorgoed af 2. De Franse Revolutie breekt uit 3. In de Franse kolonie op Haïti komen slaven in opstand 4. Frankrijk schaft de slavenhandel af 5. Op Haïti roepen opstandelingen de onafhankelijke republiek Haïti uit
Zet de bovenstaande cijfers in de juiste tijdsvolgorde.
A
2 --> 3 --> 5 --> 4 --> 1
B
2 --> 5 --> 3 --> 4 --> 1
C
2 --> 4 --> 5 --> 3 --> 1
D
1 --> 3 --> 5 --> 4 --> 1
Slide 22 - Quiz
Waar en waardoor ontstond de stroming, die we abolitionisme noemen?
Slide 23 - Question ouverte
Wanneer schaften de volgende landen slavernij volledig af? - Groot-Brittannië/hele Britse Rijk -Frankrijk - Nederland
Slide 24 - Question ouverte
- In welk jaar vormen de Britse kolonies een onafhankelijke staat, de Verenigde Staten? - Wat is een bondsstaat? - Wat was de oorzaak van de Amerikaanse Burgeroorlog? - Hoe liep deze oorlog af?