Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welkom allemaal!
Let op de volgende punten:
Pak je laptop erbij (lesson up app)
Schrift en pen voor aantekeningen
Mobiel in de tas!
Mooi! Dan gaan we beginnen!
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Herhaling Paragraaf 3.4: Stambomen
Uitleg paragraaf 3.5/3.6/3.7: Variatie in genotypen/evolutie/verwantschap
Zelfstandig werken aan opdrachten paragraaf 3.5/3.6/3.7
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Antwoord A
Slide 4 - Diapositive
Paragraaf 3.5: Variatie in genotypen
Slide 5 - Diapositive
Lesdoelen
Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat
Slide 6 - Diapositive
Geslachtelijke voortplanting
Versmelten van twee geslachtscellen (eicel+zaadcel)
Door reductiedeling bevatten geslachtcellen verschillende allelen
Afhankelijk van toeval
Genotype van ouders is verschillend van de nakomelingen
Variatie in genotype dus!
Slide 7 - Diapositive
Ongeslachtelijke voortplanting
Een deel van het organisme groeit uit tot een nieuw individu
Stekken, knollen, weefselkweek, wortelstokken
Groei vindt plaats door mitose
Genotype van ouder is gelijk aan de nakomelingen
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Mutatie
= Een plotselinge verandering van het genotype
Voorbeeld:
Een individu van wie een gemuteerd gen tot uiting komt in het fenotype = mutant
Slide 10 - Diapositive
In lichaamscellen
Als een mutatie optreedt in één lichaamscel heeft dit meestal geen gevolgen
Het genotype van alle andere lichaamscellen blijft hetzelfde
Slide 11 - Diapositive
In geslachtscellen
Kan dit wel grote uitwerking hebben
Als betrokken bij bevruchting
Elke lichaamscel van de nakomeling bevat dan het gemuteerde gen
Slide 12 - Diapositive
Albino/ albinisme
Een mutatie (verandering) in het gen voor pigment in je huid haren veroorzaakt albinisme.
Albino --> geen pigment aanmaken en de huid en haren zijn helemaal kleurloos.
Iemand met albinisme noem je een mutant.
Slide 13 - Diapositive
Albinisme en pigmentmutatie
Slide 14 - Diapositive
Albinisme ontstaat al
in geslachtscel
Slide 15 - Diapositive
Mutagene invloeden
= Stralingen en chemische stoffen (dus van buitenaf!) die invloed hebben op mutaties
Radioactieve straling
Röntgenstraling
Ultraviolette straling
Chemische stoffen:
Sigarettenrook
Asbest
Slide 16 - Diapositive
Ontstaan van kanker
Ergens in het lichaam gaat een cel ongeremd delen
Oorzaak: door mutatie veranderen cel eigenschappen (geen stop)
Er ontstaat een gezwel en de bouw van het weefsel wordt verstoord
Slide 17 - Diapositive
Paragraaf 3.6: Evolutie
Slide 18 - Diapositive
Lesdoelen
Je kunt omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Slide 19 - Diapositive
Wat is evolutie?
Slide 20 - Carte mentale
Wat is evolutie?
Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderd en/of verdwijnen.
Slide 21 - Diapositive
Soorten en Rassen
Een organisme kan vruchtbare nakomelingen krijgen met een organisme van dezelfde soort.
Verschillende rassen behoren tot dezelfde soort, en kunnen dus vruchtbare nakomelingen krijgen.
Een ras is een variatie bínnen de soort, denk aan honden.
Slide 22 - Diapositive
Veranderingen in genotypen
Populatie= een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich met elkaar kunnen voortplanten.
Nieuwe genotypen ontstaan(voortplanting & mutaties)
Diversiteit in een populatie
Slide 23 - Diapositive
Natuurlijke selectie
Proces dat leidt tot het overleven van een organisme dat zich vergeleken met soortgenoten het best heeft aangepast aan de omgeving.
Slide 24 - Diapositive
Natuurlijke selectie wordt bepaalt door:
Het genotype
Het milieu
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Vidéo
Het onstaan van nieuwe soorten
Mutaties(verandering van het gen)
Verandering in genen = verandering fenotype
De meest aangepaste soort komen dan
het meest voor
Isolatie(twee soorten= twee populatie)
Slide 27 - Diapositive
Paragraaf 3.7: Verwantschap
Slide 28 - Diapositive
Lesdoelen
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en die samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap
Slide 29 - Diapositive
Fossielen
Versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten
Uit gevonden fossielen blijkt dat in de loop van de evolutie soorten zijn ontstaan, veranderd en of verdwenen
Slide 30 - Diapositive
Versteende afdruk
Versteend organisme
Slide 31 - Diapositive
Verwantschap
Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben, vertonen verwantschap
Zoeken naar verwantschap door te kijken naar overeenkomst in:
de bouw van organen
processen in cellen
samenstelling van stoffen in cellen
Slide 32 - Diapositive
Overeenkomst bouw organen
Slide 33 - Diapositive
Overeenkomsten in functie
Slide 34 - Diapositive
Rudimentaire organen
Resten van een orgaan waar de voorouder veel aan had.
De functie van het orgaan langzaam verdween .
Het orgaan verdween ook langzaam.
Slide 35 - Diapositive
Rudimentaire organen
Slide 36 - Diapositive
Overeenkomsten in cellen
In cellen vinden processen plaats zoals :
celdeling
verbranding
Bij bijna alle organismen verlopen deze processen op dezelfde manier. Ook deze overeenkomst is een bewijs voor verwantschap.
Stoffen in cellen
DNA
eiwitten
Hoe meer deze stoffen bij twee soorten organismen overeenkomen, des te korter is het geleden dat hun gemeenschappelijke voorouder leefde.
Slide 37 - Diapositive
Evolutionaire stamboom
Door al het DNA van organismen te vergelijken kan een stamboom van de verwantschap worden opgesteld.
Dat noem je een evolutionaire stamboom.
Slide 38 - Diapositive
Bij geslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen...
A
variatie in genotype en fenotype
B
variatie in genotype maar gelijk fenotype
C
hetzelfde fenotype en een ander genotype
D
allemaal hetzelfde genotype en fenotype
Slide 39 - Quiz
Bij welke soort cellen heeft een mutatie het grootste gevolg?
A
1 lichaamscel
B
1 geslachtscel
Slide 40 - Quiz
Waarom moet een kwaadaardige tumor altijd worden behandeld.
Slide 41 - Question ouverte
Wanneer een kweker alleen maar ongeslachtelijke voortplanting toe past in zijn kassen, wat zal dan het effect zijn op het genotype van de gewassen? En welk effect op het fenotype?
Slide 42 - Question ouverte
Zijn alle soorten waarvan fossielen worden gevonden uitgestorven?
A
Ja
B
Nee
Slide 43 - Quiz
Wat is geen rudimentair orgaan?
A
Het heupbeen bij een walvis
B
De blinde darm bij de mens
C
Het staartbotje bij een kat
D
Het staartbeen bij de mens
Slide 44 - Quiz
Een verwantschapsschema
In de afbeelding is in een verwantschapsschema de afstamming van een aantal soorten weergegeven.
Welke soort is eerder ontstaan, soort 3 of soort 7?
A
soort 3
B
soort 7
Slide 45 - Quiz
Bij welke overeenkomsten in bouw of functie van organen hebben soorten dezelfde gemeenschappelijke voorouder? (Bijvoorbeeld vleugel)
A
Verschillende functie
Dezelfde bouw
B
Dezelfde functie
Verschillende bouw
Slide 46 - Quiz
Aan de slag!
Wat:
Paragraaf 3.5: opdrachten 1 t/m 8
Paragraaf 3.6: opdrachten 1 t/m 7
Paragraaf 3.7: opdrachten 1 t/m 8
Hoe:
Alleen of in tweetallen
Hulp nodig? Zoek het op in je boek of vraag om hulp
Klaar? Maak een samenvatting en een begrippenlijst van 3.4