Oefentoets Th3 De bloedsomloop 2MAVO


In de afbeelding hiernaast zijn een aantal bloeddeeltjes van de mens weergegeven.

 De bloeddeeltjes aangegeven met e zijn: …

A
rode bloedcellen
B
bloedplaatjes
C
witte bloedcellen
1 / 37
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon


In de afbeelding hiernaast zijn een aantal bloeddeeltjes van de mens weergegeven.

 De bloeddeeltjes aangegeven met e zijn: …

A
rode bloedcellen
B
bloedplaatjes
C
witte bloedcellen

Slide 1 - Quiz

Welke bloedcellen bij de mens kunnen de wand van de haarvaten passeren?
Welke functie hebben deze bloedcellen?

A
rode bloedcellen, het vervoeren van zuurstof
B
rode bloedcellen, het vernietigen van bacteriën
C
witte bloedcellen, het vervoeren van zuurstof
D
witte bloedcellen, het vernietigen van bacteriën

Slide 2 - Quiz

Malaria is een ziekte die veroorzaakt wordt door eencellige organismen. Deze leven eerst in het lichaam van de malariamug en kunnen door een muggen-steek in het bloed van de mens terecht komen. In dit bloed vernietigen ze de rode bloedcellen.

Wat is het directe gevolg van het vernietigen van de rode bloedcellen?

A
het bloed kan minder voedingsstoffen vervoeren
B
het bloed kan minder zuurstof vervoeren
C
er kunnen minder afweerstoffen worden gevormd
D
er kunnen minder bacteriën worden gedood

Slide 3 - Quiz


Een laborant in een ziekenhuis bekijkt bloedpreparaten. In tekening 1 en 2 is schematisch weergegeven wat hij ziet.

Zijn in tekening 1 witte bloedcellen te zien? En in tekening 2?
A
in beide tekeningen ontbreken witte bloedcellen
B
alleen in tekening 1
C
alleen in tekening 2
D
zowel in tekening 1 als in tekening 2

Slide 4 - Quiz


Een laborant in een ziekenhuis bekijkt bloedpreparaten. In tekening 1 en 2 is schematisch weergegeven wat hij ziet. Enkele stoffen zijn: afvalstoffen, zuurstof en voedingsstoffen.
Welke van deze stoffen kun je in het bloed op plaats Q (zie tekening 2) aantreffen?

A
alleen zuurstof
B
alleen afvalstoffen en voedingsstoffen
C
alleen zuurstof en voedingsstoffen
D
afvalstoffen, zuurstof en voedingsstoffen

Slide 5 - Quiz

In welke bestanddelen van het bloed komen celkernen voor?
A
alleen in rode bloedcellen
B
alleen in witte bloedcellen
C
alleen in rode bloedcellen en in witte bloedcellen
D
in rode bloedcellen, in witte bloedcellen en in bloedplaatjes

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de rode kleurstof in rode bloedcellen?

Slide 7 - Question ouverte

Bij de bloedstolling vinden onder andere de onderstaande processen plaats. Zet de processen in de juiste volgorde door ze naar de juiste plek te slepen. Begin bij nummer 1.
1
2
3
4
Er vormt zich een netwerk van draden.
Uit bloedplaatjes komen stoffen vrij.
Fibrinogeen wordt omgezet in fibrine.
Er ontstaat een korstje.

Slide 8 - Question de remorquage

Twee leerlingen doen een bewering over de dubbele bloedsomloop.

Liane: ‘Per omloop gaat het bloed twee keer door het hart.’
Jason: ‘Er stroomt alleen maar zuurstofrijk bloed door de grote bloedsomloop.’

Wie heeft/hebben gelijk?
A
Liane heeft gelijk
B
Jason heeft gelijk
C
Liane en Jason hebben gelijk
D
Liane en Jason hebben geen gelijk

Slide 9 - Quiz

Via welk bloedvat stroomt het bloed de rechterboezem van het hart binnen?
A
Via de longader
B
Via de longslagader
C
Via de aorta
D
Via de holle ader

Slide 10 - Quiz

Welk deel van het hart pompt het bloed naar je hoofd?
A
De linkerkamer
B
De rechterkamer
C
De linkerboezem
D
De rechterboezem

Slide 11 - Quiz

Welk van de onderstaande kenmerken geldt voor alle aders van een volwassen mens?
A
alle aders bevatten kleppen
B
alle aders vervoeren zuurstofarm bloed
C
alle aders vervoeren bloed van een orgaan af
D
alle aders behoren tot de grote bloedsomloop

Slide 12 - Quiz


Enkele bloedvaten in het lichaam van de mens zijn:
1. De aorta
2. De longader.
3. De longhaarvaten.
4. De onderste holle ader.
Welke van deze bloedvaten behoort of behoren tot de kleine bloedsomloop?

A
alleen 2
B
alleen 1 en 2
C
alleen 2 en 3
D
1, 2 en 4

Slide 13 - Quiz

In de onderstaande afbeelding  zijn schematisch de lever en een deel van de dunne darm van de mens met aan- en afvoerende bloedvaten getekend. De bloedvaten staan aangegeven met cijfers. De namen van de bloedvaten staan aan de rechterkant.
Sleep nu de namen van de bloedvaten naar het juiste cijfer.
1
2
3
4
leverslagader
darmslagader
poortader
leverader

Slide 14 - Question de remorquage

De functie van de kleine bloedsomloop is …
A
zuurstof opnemen in het bloed en kooldioxide afgeven
B
kooldioxide opnemen in het bloed en zuurstof afgeven
C
zuurstof en kooldioxide opnemen in het bloed

Slide 15 - Quiz

Welk deel van het hart pompt bloed in de kleine bloedsomloop?
A
De rechterkamer
B
De linkerkamer
C
De rechterboezem
D
De linkerboezem

Slide 16 - Quiz

Als het bloed door de grote bloedsomloop stroomt, passeert het een aantal delen van het bloedvatenstelsel.
Door welke delen van het bloedvatenstelsel stroomt het bloed achtereenvolgens, als het door de grote bloedsomloop gaat?

A
linker harthelft – organen van het lichaam – rechter harthelft
B
linker harthelft – longen – rechter harthelft
C
rechter harthelft – organen van het lichaam – linker harthelft
D
rechter harthelft – longen – linker harthelft

Slide 17 - Quiz

Via welk van de genummerde bloedvaten verlaat zuurstofrijk bloed het hart?
A
Via bloedvat 2
B
Via bloedvat 3
C
Via bloedvat 4
D
Via bloedvat 5

Slide 18 - Quiz

Welke van de volgende bloedvaten behoren tot de grote bloedsomloop?

aorta – longslagader – onderste holle ader – beenader – longader

A
Alleen de aorta en onderste holle ader
B
De aorta, beenader en onderste holle ader
C
De aorta en de longslagader
D
De longslagader en de longader

Slide 19 - Quiz

Welk nummer geeft het deel van hart aan dat het bloed naar de longen pompt?
A
Nummer 6
B
Nummer 7
C
Nummer 8
D
Nummer 9

Slide 20 - Quiz

Via welk van de genummerde bloedvaten komt zuurstofarm bloed, vanuit de benen het hart binnen?
A
Via bloedvat 1
B
Via bloedvat 2
C
Via bloedvat 3
D
Via bloedvat 5

Slide 21 - Quiz

Er worden twee beweringen gedaan over het hart in de afbeelding.

1. De delen 6 en 7 van het hart ontvangen bloed uit aders.

2. Het bloed dat het hart verlaat via bloedvat 3, komt het hart weer binnen via bloedvat 4.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A
De beweringen zijn allebei onjuist
B
De beweringen zijn allebei juist
C
Alleen bewering 1 is juist
D
Alleen bewering 2 is juist

Slide 22 - Quiz

In welk bloedvat of welke bloedvaten pompt de rechterkamer bloed?
A
In de aorta
B
In de bovenste en onderste holle ader
C
In de longslagaders
D
In de longaders

Slide 23 - Quiz

Als afwijking komt bij de mens weleens een opening in de wand tussen de linker- en rechter harthelft voor.
Deze opening veroorzaakt een vermindering van de hoeveelheid …

A
kooldioxide in het bloed van de holle aders
B
zuurstof in het bloed van de aorta
C
zuurstof in het bloed van de longaders
D
zuurstof in het bloed van de longslagaders

Slide 24 - Quiz

Wat is de functie van de hartkleppen?
A
ze verhinderen dat bloed uit de boezems in de aders stroomt
B
ze verhinderen dat bloed uit de rechterharthelft in de linkerharthelft stroomt
C
ze verhinderen dat bloed uit de kamers in de boezems stroomt
D
ze verhinderen dat zuurstofrijk bloed vermengd wordt met zuurstofarm bloed

Slide 25 - Quiz

In de afbeelding is een dwarsdoorsnede door de borstkas van de mens schematisch getekend.
P geeft een harthelft aan. P is door een bloedvat verbonden met orgaan Q. Dit bloedvat is niet getekend.Welke harthelft wordt aangegeven met P? En welk orgaan wordt aangegeven met Q?
A
P = linker harthelft Q = de lever
B
P = linker harthelft Q = een long
C
P = rechter harthelft Q = de lever
D
P = rechter harthelft Q = een long

Slide 26 - Quiz

In de afbeelding is een dwarsdoorsnede door de borstkas van de mens schematisch getekend. P geeft een harthelft aan. P is door een bloedvat verbonden met orgaan Q. Dit bloedvat is niet getekend.
Welk bloedvat verbindt deel P met orgaan Q?
A
De aorta
B
De leverader
C
Een longader
D
Een longslagader

Slide 27 - Quiz

Dana heeft pas haar rijbewijs gehaald. Voor het eerst gaat zij alleen met de auto op pad. Rustig rijdt zij door het dorp waar ze woont. Plotseling schiet er een kind de straat op. Dana remt uit alle macht en gelukkig ze raakt het kind niet.
Wat gebeurt er tijdens deze stress-situatie met Dana’s hart?

A
haar hartritme daalt, per slag pompt haar hart evenveel bloed weg
B
haar hartritme stijgt, per slag pompt haar hart evenveel bloed weg
C
haar hartritme daalt, per slag pompt haar hart meer bloed weg
D
haar hartritme stijgt, per slag pompt haar hart meer bloed weg

Slide 28 - Quiz

De hartslag begint als de boezems zijn volgestroomd met bloed uit de holle aders en de longaders. Hieronder staan de drie fasen van de hartslag beschreven:
1. Het samentrekken van de kamers.
2. De hartpauze.
3. Het samentrekken van de boezems.

In welke volgorde vinden deze fasen van de hartslag plaats, als de boezems net zijn volgestroomd?

A
1- 2 - 3
B
3 - 2 - 1
C
3 - 1 - 2
D
1 - 3 - 2

Slide 29 - Quiz

Bij de werking van het hart zijn drie fasen te onderscheiden.

Tijdens welke fase worden de halvemaanvormige kleppen (= slagaderkleppen) geopend?

A
Tijdens de hartpauze
B
Tijdens het samentrekken van de kamers
C
Tijdens het samentrekken van de boezems

Slide 30 - Quiz

Tijdens het samentrekken van de kamers zijn de……
A
hartkleppen open en de slagaderkleppen ook
B
hartkleppen open en de slagaderkleppen dicht
C
hartkleppen dicht en de slagaderkleppen ook
D
hartkleppen dicht en de slagaderkleppen open

Slide 31 - Quiz

Welk deel van het hart heeft de meest gespierde wand?
A
De linkerboezem
B
De linkerkamer
C
De rechterboezem
D
De rechterkamer

Slide 32 - Quiz

Uit de linkerkamer wordt per minuut evenveel bloed weggepompt als uit de
rechterkamer. Toch passeert er per minuut door verschillende organen in het
lichaam niet evenveel bloed.

Door welke organen passeert per minuut de grootste hoeveelheid bloed?

A
Door de longen
B
Door de hersenen
C
Door de nieren
D
Door de dunne darm

Slide 33 - Quiz

Bij het inademen van tabaksrook wordt er nicotine uit deze rook opgenomen in het bloed.

In welk deel van het hart komt het eerst bloed met daarin nicotine?

A
In de linkerkamer
B
In de rechterkamer
C
In de linkerboezem
D
In de rechterboezem

Slide 34 - Quiz

Welke delen van het hart en bloedvaten zijn rijk aan zuurstof?
A
De delen 1, 2 , 3, 6 en 8
B
De delen 6, 7, 8 en 9
C
De delen 4, 5, 7 en 9
D
De delen 3, 4, 5, 7 en 9

Slide 35 - Quiz

De halvemaanvormige kleppen voorkomen dat
A
het bloed terugstroomt in de boezems
B
zuurstofrijk en zuurstofarm bloed zich mengt
C
het bloed terugstroomt in de kamers
D
het bloed de holle ader en longader instroomt

Slide 36 - Quiz

Bekijk de stand van de kleppen in het hart.
Welke fase(n) van de hartslag kan deze tekening weergeven?
A
Samentrekken van de boezems en de hartpauze
B
Samentrekken van de kamers
C
Samentrekken van de kamers en de hartpauze
D
Samentrekken van de boezems

Slide 37 - Quiz