het bijwoord/ l'adverbe

L' adverbe


Het Bijwoord







1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

L' adverbe


Het Bijwoord







Slide 1 - Diapositive

Het bijwoord - l'adverbe
  1.  Ga naar: https://is.gd/bijwoord
  2. Bekijk het filmpje en maak aantekeningen (15 minuten, individueel)
  3. In tweetallen: Bespreek de aantekeningen en kijk of je een instructie van een paar minuten kan maken, om het bijwoord aan een ander uit te leggen. (10 minuten)
  4. Ik vraag aan sommige tweetallen het daadwerkelijk uit te leggen aan de klas

Slide 2 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord of een hele zin

Tu as bien travaillé

Tu as travaillé très bien

C’est une très belle maison

Heureusement, il a eu du succès.


NB Een bijwoord heeft maar één vorm !!!!!! Er is dus geen verschil tussen enkelv/meerv mann/vrwl

Slide 3 - Diapositive

Vorming van het bijwoord

Een bijv.nw. eindigend op een klinker:  -ment erachter

  • voorbeeld: vrai >>>> vraiment


"Il parle vraiment deux langues!"










Slide 4 - Diapositive

Vorming van het bijwoord

Een BN eindigend op een medeklinker:  Zet het BNin het vrouwelijk en dan -ment erachter

  • voorbeeld: heureux --> heureuse --> heureusement


"Heureusement, c'est le week-end!"


Slide 5 - Diapositive

Vorming van het bijwoord

Een BN eindigend op –ent of –ant :

--> ent  krijgt emment            évident --> évidemment

   

--> ant krijgt  amment            constant --> constamment

Pas op de uitzondering: Lent --> Lentement


Slide 6 - Diapositive

Bijzondere gevallen

bon >>>>>>> bien

meilleur >>>> mieux

mauvais >>>> mal

long >>>>>>> longtemps

rapide >>>>> vite/rapidement

gentil >>>>>> gentiment

Slide 7 - Diapositive

Je gebruikt een bijwoord als het iets zegt over een werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
J'ai _______(vrai) besoin de l'argent
A
vraie
B
vraiement
C
vrai
D
vraiment

Slide 9 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
C'est un _______ livre.
A
mauvaise
B
mal
C
mauvais
D
mals

Slide 10 - Quiz

Wat is het juiste antwoord?
Pouvez-vous parler plus ______(lent) s.v.p.?
A
lent
B
lentment
C
lente
D
lentement

Slide 11 - Quiz

Au travail!

Slide 12 - Diapositive