Grammatica & Spelling H5 (verkleinwoorden) - 2 basis

Verkleinwoorden
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Verkleinwoorden

Slide 1 - Diapositive

In deze les leren jullie...
wat een verkleinwoord is!
 hoe je eenvoudige en moeilijkere verkleinwoorden schrijft.

Slide 2 - Diapositive

Luister naar het verhaaltje

Slide 3 - Diapositive

Hoeveel verkleinwoorden telde je?

Slide 4 - Question ouverte

Het antwoord........9!
Er was eens een vriendelijk jongetje. Hij heette Robert. Toen hij één jaar oud was, gingen zijn ouders verhuizen naar een ver land. Dus Robert pakte zijn koffertje in. Zijn knuffelbeertje moest natuurlijk ook mee! Na een lange vliegreis kwamen ze aan in Columbia. Daar zouden ze voorlopig wonen. Ze woonden er een paar jaar en ondertussen kreeg Robert ook nog een zusje! Zo woonden ze een paar jaar in een schattig huisje vlakbij de zee. Het ging best goed, maar er gebeurde wat vervelends. Ze hadden namelijk ook een klein schattig hondje. Deze heette Rambo. Helaas werd Rambo op een dag gestolen. Toen wilden de vader en moeder weer terug naar Nederland. Robert vond dat niet erg; hij kreeg al snel een paar nieuwe vriendjes. Hij leefde daarna nog lang en gelukkig. Inmiddels is Robertje 46 jaar en geeft les op Groevenbeek. Een heel leuk schooltje in Putten.

Slide 5 - Diapositive

Hoe herken je een verkleinwoord?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Vidéo

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!

Slide 8 - Diapositive

De meeste verkleinwoorden zijn gemakkelijk te maken.
Je zet achter het zelfstandig naamwoord:-je of -tje 

huis - huisje
stad - stadje
stoel - stoeltje

Slide 9 - Diapositive

Een paar uitzonderingen
boom - boompje 
koning - koninkje
woning - woninkje
oma - omaatje
auto - autootje
man - mannetje
ring - ringetje

Slide 10 - Diapositive

Bedenk een verkleinwoord met
-je of -tje

Slide 11 - Question ouverte

Bedenk zelf nog drie andere verkleinwoorden.

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het juiste verkleinwoord voor stem?
A
stempje
B
stemetje
C
stemmetje
D
stemmen

Slide 13 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van het raam?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van de tafel?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het goede verkleinwoord voor café?
A
cafétje
B
cafeetje
C
caféetje
D
cafeettje

Slide 16 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van het schrift?

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van de woning?

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van de pan?

Slide 19 - Question ouverte

Welke woordsoort kun je verkleinen?
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 20 - Quiz

Wat is het verkleinwoord voor de auto?

Slide 21 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van lampion?
A
lampionnetje
B
lampiontje
C
lampionetje
D
lampionnentje

Slide 22 - Quiz

Wat is het verkleinwoord voor het dorp?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord voor de bril?

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf op wat je geleerd hebt

Slide 25 - Question ouverte