voorzetselbetekenis

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

 'vor' oder 'für' ?

In het Nederlands heb je alleen 'voor'

In het Duits gebruik je 'vor'  voor en plaats of tijd.

1:  Ik sta voor de bios. = Ich stehe vor dem Kino. 

2: Zie ik je nog voor jouw vakantie? Sehe ich dich noch vor den Ferien?

'für'  = 

Als iets 'voor iemand' (bestemd voor) is zoals een cadeau, bloemen of ook een ding, zoals: 

Deze planten zijn voor de tuin = Diese Pflanzen sind für den Garten.

Dit cadeau is voor jou.  Dieses Geschenk ist für dich.

'für' of 'vor'?
Das Geschenk ist ____ meine Mutter.

1. vor
2. für

'für' of 'vor'
Ich warte _____ dem Theater auf dich.

1. vor
2. für

'für' of 'vor'
Kaufst du Blumen _____ Maria?

1. vor
2. für

'für' of 'vor'
Siehst du sie noch ____ den Ferien?

1. vor
2. für

'für' of 'vor'?
Hast du Geld _____ Kaffee?

1. vor
2. für

'für' of 'vor'
Warte bitte ____ der Schule auf mich.

1. vor
2. für

'für' of 'vor'
_____ dich mache ich alles!

1. Vor
2. Für

Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Wir treffen uns ____ dem Kino.

Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Ein schönes Geschenk _____ Suzan!

Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Der Kaffee ist ____ meine Lehrerin.

EN NU: 'in', 'nach', 'zu' 

Het makkelijkste: 'in' in het Nederlands is 'in' in het Duits. 

Ik ben in Amsterdam = Ich bin in Amsterdam.

'na' en 'naar' in het Nederland = 

nach 

in het Duits

Voorbeelden 'nach'

na school = nach der Schule (tijd)

naar een land/stad = nach Bern, nach Spanien. 

Wanneer wordt 'naar' = 'zu'

Bij personen : Ik ga naar Lotte = Ich gehe zu Lotte.

Als je ergens heen gaat: 

Ik ga naar de apotheek. = Ich gehe zu der Apotheke

Wat hoort hier?
Ich wohne ____ Holland.

1. nach
2. zu
3. in

Welk voorzetsels hoort hier?
____ der Mavo will ich in die Havo.

1. Nach
2. Zu
3. In

Welk voorzetsel hoort hier?
Hans geht ____ seiner Freundin.

1. nach
2. zu
3. in

Welk voorzetsel hoort hier?
Diesen Sommer fahre ich _____ Wien.

1. nach
2. zu
3. in

Welk voorzetsel hoort hier?
Ich gehe ____ der Schule Eis essen.

1. nach
2. zu
3. in

Vul nu zelf het juiste voorzetsel in:
Meistens bin ich ___ der Pause müde.

Vul nu zelf het juiste voorzetsel in:
Ich gehe ____ meinen Freunden.