Betekenis van voorzetsels

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

nach / zu / in / vor / für 
Voorzetsels in het Duits kunnen soms verschillende betekenissen hebben. 
In deze les behandelen wij een aantal voorzetsels en de betekenissen hiervan. 

Slide 2 - Diapositive

Naar
Kun je in het Duits vertalen met :
- nach 
- zu 
-in 



Slide 3 - Diapositive

naar= nach/zu/in
Je gebruikt zu bij personen of bij een bepaalde plek (gebouw):
Sie will zu ihrem Onkel. / Wir fahren zum (zu dem) Supermarkt

Je gebruikt nach bij aardrijkskundige namen zonder lidwoord(steden/landen) + bij een richting 
Sie fliegt nach Berlin. / Wir müssen hier nach rechts abbiegen. 

Je gebruikt in bij landen met lidwoord en als je bij een gebouw letterlijk naar binnen gaat:
Er reist in die Schweiz. / Heute gehen wir in die Schule

Slide 4 - Diapositive

Voor
Kun je in het Duits vertalen met :
- vor
- für

Slide 5 - Diapositive

voor = für/ vor
Je gebruikt vor bij een plaats- of tijdsbepaling (betekenis vor=geleden):
Der Wagen steht vor dem Haus. / Der Unfall passierte vor einer Woche.
Je gebruikt für in de betekenis van ‘bestemd voor’ of ‘ergens voor zijn’.
Ich habe das für dich gemacht. / Mein Vater ist für diesen Plan.

Slide 6 - Diapositive

Ich fahre (naar) meinem Opa.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 7 - Quiz

Wir fahren (naar) Arnhem.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 8 - Quiz

Ich warte (voor) dem Haus auf dich.
A
vor
B
für

Slide 9 - Quiz

Ich kaufe ein Geschenk (voor) meine Mutter.
A
vor
B
für

Slide 10 - Quiz

Wir fliegen (naar) die Türkei.
A
zu
B
nach
C
in

Slide 11 - Quiz

Wir gehen hier (naar) rechts.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 12 - Quiz

Heb je nog vragen? Is nog iets onduidelijk?

Slide 13 - Question ouverte