meervoud (deel 2)

meervoud - meervouden
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolPraktijkonderwijsGroep 6Leerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

meervoud - meervouden

Slide 1 - Diapositive

Heb je zin in de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Hele werkwoord is WERKEN.
Voltooide tijd is
A
gewerkt
B
gewerkd

Slide 3 - Quiz

Hele werkwoord is REIZEN. Voltooide tijd is:
A
gereist
B
gereisd

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

doel van deze les
- Ik kan meervoud maken met -en en -s en uitzonderingen. (MEERVOUD = niet 1, maar 2 of meer )
- Ik kan ook meervoud maken met 's en ik ken nog meer uitzonderingen.

Slide 6 - Diapositive

eerst een paar vragen.....
wat weet je al?

Slide 7 - Diapositive

Wat is het meervoud van plant?
1 plant, 2.........
A
plants
B
plantes
C
planten
D
plantens

Slide 8 - Quiz

Wat is het meervoud van tijd?
1 tijd, 2 ........
A
tijdens
B
tijds
C
tijds
D
tijden

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van boek?
1 boek, 2.........
A
boeks
B
boeken
C
boekes
D
boekt

Slide 10 - Quiz

regel1:Dus: boeken, tijden, planten.....
Wat is dus de regel voor meervoud?

Slide 11 - Question ouverte

de regel(1):
Meestal komt er: - en achter het woord als je meervoud maakt.
Dat is simpel!
Let wel op de spelling van lange en korte klank - woorden : boom - bomen/ roos - rozen/ bos - bossen/ golf - golven!!!

Slide 12 - Diapositive

de tweede regel....
weer eerst een paar vragen:

Slide 13 - Diapositive

meervoud van jongen?

Slide 14 - Question ouverte

meervoud van meisje?

Slide 15 - Question ouverte

meervoud van vinger?

Slide 16 - Question ouverte

meervoud van vakantie?

Slide 17 - Question ouverte

meervoud van tafel?

Slide 18 - Question ouverte

regel 2:meervoud : meisjes/ tafels/jongens/vakanties/ vingers....dus de regel is?

Slide 19 - Question ouverte

de regel (2):
Na  - je/ - el / -en / -er/ - ie
zet je een S achter het woord om meervoud te maken

Slide 20 - Diapositive

meervoud 
op -s
meervoud 
op -en
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
gang
kamer
bed
zaal
kleed
brief
jongen

Slide 21 - Question de remorquage

Meervoud
Je leert dus:
Meervoud op -en
Meervoud op -s
en
ONREGELMATIGE VORMEN ; deze gaan anders

Slide 22 - Diapositive

meervoud van ei, koe, stad

Slide 23 - Carte mentale

meervoud van dag, glas, weg

Slide 24 - Carte mentale

meervoud van : kind, gat, glas

Slide 25 - Carte mentale

Ik heb het meisje gesproken.
Ik heb de meisjes gesproken.
Wat is het lidwoord bij meervoud?

Slide 26 - Question ouverte

Onthouden:
Meervoud:
1) Meestal   - en achter het woord 
2) Na -e, -el, -er, -en op -s
en 3)  de onregelmatige leer je uit je hoofd.
Je moet ook letten op de spelling!
HET LIDWOORD BIJ MEERVOUD IS 'DE'

Slide 27 - Diapositive

meervoud van taxi:
A
taxies
B
taxis
C
taxien
D
taxi's

Slide 28 - Quiz

meervoud van oma?
A
omas
B
omie
C
omaen
D
oma's

Slide 29 - Quiz

meervoud van baby?
A
babies
B
baby's
C
babys
D
balen

Slide 30 - Quiz

Tekst
een -'s komt na woorden met aan het einde........(welke letters?)

Slide 31 - Carte mentale

meervoud 
op -s
meervoud 
op -en
meervoud
 op 's
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
pyama
oma
paraplu
hobby
auto
gang

Slide 32 - Question de remorquage

regel 3:een -'s komt na:
-a
-o
-u
-i
-y

Slide 33 - Diapositive

dus eigenlijk na alle klinkers
behalve de -e
want die zit al bij regel 2....

Slide 34 - Diapositive

dus?

Slide 35 - Diapositive

meervoud maak je 
     1) - en achter het woord
2) -s achter het woord
3) 's achter het woord
4) Uitzonderingen 
HET LIDWOORD BIJ MEERVOUD IS 'HET'

Slide 36 - Diapositive

SUCCES!

Slide 37 - Diapositive

Snap je meervoud al wat beter?
0100

Slide 38 - Sondage