3v - P4 Les 5: Adjektivdeklination

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programma

Het bijvoeglijke naamwoord

Herhaling naamvallen
Video 
Het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de der-groep




Slide 2 - Diapositive

Hoe veel naamvallen hebben we in het Duits?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen verandert het lidwoord/bezittelijk voornaamwoord!


Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

"Adjektive"
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 7 - Carte mentale

2

Slide 8 - Vidéo

00:00
Aan de slag
We gaan zo een video kijken.
Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden, die in de video worden genoemd.

Slide 9 - Diapositive

01:09
Welke bijvoeglijke naamwoorden
kon je horen?

Slide 10 - Carte mentale

Bijvoeglijk naamwoord
→ zegt iets over een zelfstandig naamwoord
→ krijgt een uitgang,
   net zoals in het Nederlands
   het kleine meisje
   een klein meisje

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

oefenen
Je krijgt nu een reeks oefenvragen.
Houd je boek ernaast, zodat je het schema kunt gebruiken.

Slide 13 - Diapositive

Oefenen in de eerste naamval
de oude man - der                              Mann

een witte hond  - ein                           Hund (m)

zijn lieve vrouw  - seine                          Frau (v)

uw kleine katje  - Ihr                              Kätzchen (o).
   
kleines
weißer
alte
liebe

Slide 14 - Question de remorquage

Wat ben je toch een groot kind!
Was bist du doch ein ... Kind (o)!
A
groß
B
große
C
großes
D
großen

Slide 15 - Quiz

Er ist ein ... Freund!
A
gute
B
guter
C
gutes
D
guten

Slide 16 - Quiz

Ich habe einen ... Hund (m).
A
kleine
B
kleinen
C
kleines
D
kleiner

Slide 17 - Quiz

Er verkauft der ... Frau ein Kleid.
A
dicke
B
dicker
C
dicken
D
dickes

Slide 18 - Quiz

Ich gehe mit meinen ... Freunden.
A
neue
B
neuer
C
neues
D
neuen

Slide 19 - Quiz

Welche ... Schülerin hat mir geholfen?
A
liebe
B
liebes
C
liebes
D
lieben

Slide 20 - Quiz

Huiswerk
maken: opdr. 7 t/m 10 van Lektion 1 en 2 t/m 4 van Lektion 4

leren: Lernbox 4 van Kapitel 5

Slide 21 - Diapositive