Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Verzorgingsstaat
Slide 1 - Diapositive
Leerdoel
Aan het einde van de les weet je..
- de begrippen automatisering, flexibilisering en globalisering te onderscheiden.
- of deze begrippen een positief of negatief effect hebben op de arbeidsmarkt
Slide 2 - Diapositive
Wat is ook alweer het verschil tussen een sociale verzekering en een sociale voorziening?
Slide 3 - Question ouverte
Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is de plaats waar vraag en aanbod van arbeidskrachten elkaar ontmoeten.
Het aanbod wordt bepaald door de beroepsbevolking, alle personen die geheel of gedeeltelijk beschikbaar zijn voor werk.
De vraag naar arbeidskrachten noemen we werkgelegenheid.
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
Noem twee nadelen van krapte op de arbeidsmarkt
Slide 6 - Question ouverte
Vergrijzing
De vergrijzing begint op het moment dat het aandeel van de gepensioneerden in de totale bevolking toeneemt.
Kijk maar naar het volkgende plaatje.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Werkloosheid
Iemand is officieel werkloosals de persoon:
tussen de 15 en 75 jaar is;
niet werkt of minder dan 12 uur per week werkt;
actief op zoek is naar een baan van 12 uur per week of meer;
ingeschreven staat als werkzoekende bij het UWV.
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Noem 2 maatregelen die het doel hebben werkloosheid te voorkomen
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Arbeidsmarkt in ontwikkeling..
Op dit moment hebben we vier ontwikkelingen in de arbeidsmarkt:
Automatisering
Opkomst en verdwijnen van bedrijfstakken
Flexibilisering
Globalisering
Slide 13 - Diapositive
Automatisering
ICT komt op in bijna alle sectoren van de arbeidsmarkt
Er zijn grote voordelen door efficiënter te werken
Gevolg: verlies van banen door overname ICT maar opkomst banen in de ICT.
Slide 14 - Diapositive
Oude en nieuwe bedrijfstakken
Veel arbeidsintensiefen laaggeschoold werk is verdwenen en verplaatst naar lagelonenlanden.
In veel bedrijfstakken is het antal banen voor hooggeschoolde medewerkers toegenomen. Denk aan de chemische industrie, ontwikkeling van nieuwe producten en machinebouw.
Slide 15 - Diapositive
Flexibilisering
Vroeger kozen mensen een baan voor het leven. Tegenwoordig veranderen werknemers sneller van baan.
Hierdoor stijgt de vraag naarflexibele arbeidsrelaties: alle werksituaties met een variabele inzetbaarheid.
2 miljoen werknemers hebben een tijdelijk contract en meer dan 1 miljoen mensen werken als zzp'er.
Slide 16 - Diapositive
Globalisering
De globalisering heeft geleid tot een toename van:
wereldwijde handel en multinationals
grotere internationale kapitaalstromen
arbeidsmigranten
Slide 17 - Diapositive
Hoe ontstaat structurele werkloosheid?
A
moderne technieken met minder personeel
B
economische crisis
Slide 18 - Quiz
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 19 - Quiz
Wat gebeurt er bij conjuncturele werkloosheid?
A
een bedrijf gaat anders produceren
B
de bedrijfscultuur verandert
C
een bedrijf ontslaat zomaar medewerkers
D
er is geen vraag meer naar het product
Slide 20 - Quiz
Structurele werkloosheid is tijdelijk
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Wat betekent regionale werkloosheid?
A
werkloosheid dat niet bekend is bij UWV
B
Dat er in een bepaald seizoen meer werkloosheid is
C
Dat er in een bepaalde provincie meer werkloosheid is
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen
Slide 22 - Quiz
Een strandtent gaat failliet. Wat voor werkloosheid is dat
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoen werkloosheid
Slide 23 - Quiz
Bij een groeiende economie stijgt de werkloosheid.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
Automatisering leidt tot structurele werkloosheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
Slide 26 - Quiz
Tijdelijke werkloosheid is ..
A
bijvoorbeeld frictiewerkloosheid
B
bijvoorbeeld structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
werkloosheid korter dan 3 maanden
Slide 27 - Quiz
Wanneer is iemand werkloos?
A
Als een persoon in deeltijd werkt.
B
Als een persoon een 0-uur contract heeft.
C
Als een persoon een geen betaalde baan heeft.
D
Als een persoon opzoek is naar een baan.
Slide 28 - Quiz
Conjuncturele werkloosheid is blijvend
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
waar worden werkloosheid uitkeringen van betaald?
A
premie's
B
loon
C
belastinggeld
Slide 30 - Quiz
hoe ontstaat structurele werkloosheid nog meer?
A
moderne technieken met minder personeel
B
economische crisis
C
minder productie in Nederland
Slide 31 - Quiz
Wat is Peters bron van inkomen nu dat hij werkloos is?
A
Een pensioen.
B
Een uitkering.
C
Een gift.
D
Een spaarpot
Slide 32 - Quiz
Is er hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
ja
B
nee
Slide 33 - Quiz
Oost-Europeanen die in Nederland een bouwbedrijf beginnen zijn een voorbeeld van
A
Automatisering
B
Flexibilisering
C
Verdwijnen nieuwe arbeidstakken
D
Globalisering
Slide 34 - Quiz
Een robot die voor een leraar praktische opdrachten nakijkt, dat is een voorbeeld van