Oefentoets Hooofdstuk 4 Waarnemen en reageren

oefentoets H 4
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

oefentoets H 4

Slide 1 - Diapositive


Juist of onjuist
a. Dorst is een voorbeeld van een inwendige prikkel.
b. Tastzintuigen vind je in de huid en in de tong.
T1, 2p

A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 2 - Quiz


Juist of onjuist
a. Uitwendige prikkels worden impulsen genoemd.
b. Informatie in je kortetermijngeheugen bewaar je een paar dagen.
T1, 2p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 3 - Quiz


Juist of onjuist
a. Een lage drempelwaarde geeft aan dat een orgaan ongevoelig voor de prikkel is.
b. Gevoelszenuwcellen geven impulsen door aan spieren. 
T1, 2p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 4 - Quiz


Wie heeft er gelijk?
Anke zegt dat een prikkel hetzelfde is als een impuls, maar dan van buiten het lichaam.
Klaas zegt dat een prikkel een invloed is uit het milieu op een organisme. 
T1, 1p
A
Anke heeft gelijk
B
Klaas heeft gelijk
C
beide hebben gelijk
D
beide hebben ongelijk

Slide 5 - Quiz

Bekijk de afbeelding hieronder en benoem de onderdelen 2, 3, 7 en 8. R, 2p
lensbandjes
oogspier
iris
pupil
gele vlek
blinde vlek
oogzenuw

Slide 6 - Question de remorquage


Bekijk de afbeelding hiernaast en geef het juiste cijfer aan de onderdelen: netvlies; vaatvlies; en harde oogvlies.
R, 2p
A
netvlies = 10 vaatvlies = 6 harde oogvlies = 1
B
netvlies = 6 vaatvlies = 7 harde oogvlies = 4
C
netvlies = 6 vaatvlies = 10 harde oogvlies = 4
D
netvlies = 14 vaatvlies = 7 harde oogvlies = 1

Slide 7 - Quiz

Benoem de onderdelen.
T1, 2p
oogzenuw
oogspier
netvlies
vaatvlies
harde oogvlies

Slide 8 - Question de remorquage


Welke functie hoort bij welk onderdeel?
a. Regelt de hoeveelheid licht die in het oog valt.
b. Verkleint en draait het beeld om. 
R, 2p
A
a = lens b = iris
B
a = iris b = lens
C
a = iris b = netvlies
D
a = netvlies b = lens

Slide 9 - Quiz


Het gehoorbereik is het gebied tussen de hoogste toon en de laagste toon die je kunt horen. Een hondenfluitje produceert een toon van 22000 Hz (=22k).
Bekijk afbeelding hiernaast en beantwoord de volgende vraag. Welke zoogdieren kunnen het hondenfluitje horen?
T2, 2p
A
mens, hond, vleermuis, olifant, walvis
B
mens, hond, vleermuis, walvis
C
hond, vleermuis, olifant walvis
D
hond, vleermuis, walvis

Slide 10 - Quiz


Bekijk de afbeelding van het gehoorbereik nog eens. 
Juist of onjuist
a. Een mens kan een olifant altijd horen.
b. Een walvis kan een mens altijd horen. 
I, 2p
A
a = juist b = juist
B
a = juist b = onjuist
C
a = onjuist b = juist
D
a = onjuist b = onjuist

Slide 11 - Quiz


Maak de zin af.
Teun rijdt met de auto door de Zwitserse bergen. Zijn oren gaan dicht zitten en hij hoort minder. Dit komt omdat ...
T2, 1p
A
de luchtdruk in de buis van Eustachius hoger wordt.
B
de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies niet gelijk is.
C
de luchtdruk in de oorschelp hoger wordt.
D
de luchtdruk in de trommelholte kleiner wordt.

Slide 12 - Quiz


Op de kermis gaan Chayenne en Joost in de booster. Misselijk en een beetje duizelig komen ze even later weer op het plein. Hoe komt het dat ze duizelig geworden zijn? 
T2, 2p
A
Omdat de buis van Eustachius geen impulsen meer door kan geven naar de hersenen.
B
Omdat de hersenen de impulsen van het evenwichtsorgaan niet goed kunnen verwerken.
C
Omdat de hersenen de impulsen van de ogen niet goed kunnen verwerken.
D
Omdat het slakkenhuis gevoelig is voor de bewegingen van de kermisattractie.

Slide 13 - Quiz


Karen en Noa proeven bitter lemon en suikerwater. Eerst met neus dicht en later met hun neus open.
Karen zegt: “Als je, je neus dichthoudt komt de geur niet langs je reukzintuig.”
Noa zegt: “Bij het proeven van bitter lemon reageren andere smaakzintuigcellen dan bij suikerwater. T1, 2p

A
Karen heeft gelijk
B
Noa heeft gelijk
C
ze hebben allebei gelijk
D
ze hebben allebei ongelijk

Slide 14 - Quiz


Mensen die hun huis te koop zetten bakken soms een appeltaart. Mensen die komen kijken ruiken dan deze taart als ze binnenkomen. Na enige tijd ruiken ze de geur niet meer. Hoe komt dat? 
T2, 2p

A
Andere geuren zorgen voor meer prikkels.
B
De hersenen nemen de impulsen van het reukorgaan niet meer waar.
C
Het niveau van de prikkel wordt steeds lager.
D
Hun reukorgaan geeft geen impulsen meer af.

Slide 15 - Quiz


Lees de tekst hiernaast goed door.
Welke in de tekst genoemde onderdelen horen bij het centrale zenuwstelsel
T1, 1p

A
bewegingszenuwcellen, gevoelszenuwcellen en ruggenmerg
B
bewegingszenuwcellen en gevoelszenuwcellen
C
bewegingszenuwcellen en ruggenmerg
D
ruggenmerg

Slide 16 - Quiz


Bij Guillain-Barré worden gevoelszenuwcellen aangetast. Bekijk de afbeelding hiernaast. Met welke letter wordt een gevoelszenuw aangegeven? 
T1, 1p

A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 17 - Quiz


Een persoon met de ziekte van Huntington maakt vaak ongewilde bewegingen. Ook kan deze persoon zijn bewegingen niet goed coördineren. Welk deel van de hersenen werkt bij iemand met Huntington niet goed meer?
T1, 1p

A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam

Slide 18 - Quiz


Welk deel van de hersenen is beïnvloed  door de drank als een fietser slingert?
T1, 1p

A
grote hersenen
B
kleine hersenen
C
hersenstam

Slide 19 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast en lees de tekst goed door.
Met welk type zintuigcellen van de mens kunnen de zintuigcellen in dit orgaan worden vergeleken? 
T1, 1p

A
tastzintuigencellen
B
reukzintuigcellen
C
bewegingszintuigcellen
D
schakelzintuigcellen

Slide 20 - Quiz

Abdul loopt graag op blote voeten buiten. Op een ochtend trapt hij in een stukje  glas. In een reflex trekt hij zijn voet weg. Hij voelt de pijn. 
Zet de juiste woorden op de juiste plek.
T1, 2p
De impulsen gaan via                                        naar het ruggenmerg.

De impulsen gaan over op                                        .

De                                        geleiden impulsen naar de spieren.
bewegingszenuwcellen
gevoelszenuwcellen
schakelcellen

Slide 21 - Question de remorquage


Lees de tekst hiernaast en beantwoord de vraag.
Naar welke zenuwcellen worden de zenuwimpulsen vanuit de hypothalamus gestuurd waardoor je gaat rillen?
T2, 1p

A
zintuigzenuwcellen
B
bewegingszenuwcellen
C
gevoelszenuwcellen
D
schakelzenuwcellen

Slide 22 - Quiz


Lees de tekst hiernaast en bekijk de afbeelding. 
In welke situatie is de stand van haar ooglenzen juist getekend?
T2, 1p

A
situatie 1
B
situatie 2

Slide 23 - Quiz


De pupilreflex zorgt voor verandering in de grootte van de pupillen. Trekken de lengtespieren of de kringspieren samen als Anouck naar buiten stapt? 
T2, 1p

A
lengtespieren
B
kringspieren

Slide 24 - Quiz


Hormoonklieren kun je onderscheiden van de andere klieren in het lichaam.
Bekijk de afbeelding hiernaast. 
Welke klier is een hormoonklier?
T2, 1p

A
afbeelding 1
B
afbeelding 2

Slide 25 - Quiz

Bekijk de afbeelding hieronder en benoem de onderdelen 3 t/m 6. T1, 4p
schildklier
bijnier
zwezerik
eilandjes van Langerhans

Slide 26 - Question de remorquage


Bekijk de grafiek hiernaast nauwkeurig.
man: In welke levensfase is het testosterongehalte van de man het hoogst? 
vrouw: In welke levensfase is het testosterongehalte van de vrouw het hoogst?
T2, 2p
A
man: foetus vrouw: baby
B
man: baby vrouw: volwassen
C
man: puber vrouw: volwassen
D
man: volwassen vrouw: post menopauze

Slide 27 - Quiz


Bekijk de tabel hiernaast.
Mannen van 20 jaar hebben een hoger testosterongehalte dan vrouwen van dezelfde leeftijd. Hoeveel keer hoger is het gehalte van de mannen op deze leeftijd? 
T1, 1p

A
12x
B
13x
C
14x
D
15x

Slide 28 - Quiz