K2C PW unit 4

Grammar: Bezit 's / '
Welke regel is juist?

A
-Bij één persoon enkelfout altijd 's -Bij meerfout als het woord op een -s eindigt, alleen een ', anders 's
B
-Bij één persoon enkelfout 's of ' -Bij meerfout altijd 's
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
engelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Grammar: Bezit 's / '
Welke regel is juist?

A
-Bij één persoon enkelfout altijd 's -Bij meerfout als het woord op een -s eindigt, alleen een ', anders 's
B
-Bij één persoon enkelfout 's of ' -Bij meerfout altijd 's

Slide 1 - Quiz

Grammar: Bezit 's / '
Welke zin is onjuist?

A
Wessel's book.
B
girl's changing room
C
teachers' room
D
boys' clothes

Slide 2 - Quiz

Grammar: Bezit 's / '
Welke zin is juist?

A
womens' underwear
B
Raphs' iPad
C
Cat's food
D
Children's toys

Slide 3 - Quiz

vraagwoorden: Fill in the gap
____ is that? I've never seen him before.
A
where
B
how
C
who
D
when

Slide 4 - Quiz

vraagwoorden: Fill in the gap
_____ is the party? It's at Carmen's house.
A
where
B
how
C
who
D
when

Slide 5 - Quiz

vraagwoorden: Fill in the gap
_____ are you doing today?
A
where
B
how
C
who
D
when

Slide 6 - Quiz

vraagwoorden: Fill in the gap
That boy is the one ____ stole my airpods.
A
where
B
how
C
who
D
when

Slide 7 - Quiz

Vraagwoorden (what or which) Fill in the gap: _____ dress do you like: blue or green?

A
wat
B
what
C
which
D
witch

Slide 8 - Quiz

Vraagwoorden (what or which) Fill in the gap: _____ is your favourite holiday destination?

A
wat
B
what
C
which
D
witch

Slide 9 - Quiz

Grammar: Present continuous
Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als iets in het verleden is gebeurd.
B
Als iets nu aan de gang is.
C
Als iets in de toekomst gaat gebeuren.
D
Als iets is gebeurd maar het is nog steeds belangrijk.

Slide 10 - Quiz

Grammar: Present continuous
Welke zin is onjuist?
A
We are playing a game.
B
I am waiting for the bus.
C
She are watching a film

Slide 11 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:
this/ that/ these/ those . Welke zin is juist.
A
This book I have here is very nice.
B
these book is very nice
C
those book is very nice.
D
that book I have here is very nice

Slide 12 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden:
this/ that/ these/ those . Welke zin is juist.
A
This pencils are good.
B
These pencils are good.
C
That pencils are good.

Slide 13 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden. True or False. Je gebruikt 'this' voor dichtbij, enkelfout
A
true
B
false

Slide 14 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden. True or False. Je gebruikt 'those' voor verweg, meervoud
A
true
B
false

Slide 15 - Quiz

Fill in the right word:
When the sun came out, the ice began to _______ .
A
hook
B
melt
C
water
D
change

Slide 16 - Quiz

Fill in the right word:
Mr Dudok thought my biology _____ was very good.
A
learn
B
picture
C
copy
D
essay

Slide 17 - Quiz

Fill in the right word:
Can I sit ____ you?
A
above
B
plug in
C
next to
D
enter

Slide 18 - Quiz

Fill in the right word:
I need to _____ my smartphone.
A
pocket
B
design
C
inventor
D
charge

Slide 19 - Quiz

Fill in the right word:
Don't _____ a book by its cover.
A
judge
B
design
C
powder
D
hook

Slide 20 - Quiz