KM: Kapitel 9 Grammatica pers.vn in 4e nv

Lernziele (leerdoelen)
1 Ik heb het persoonlijk voornaamwoord  in de eerste naamval. (ik=ich)  herhaald 
2 Ik ken het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.(mij=mich)
3 Ik weet welke persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval bij elkaar horen. (ich+mich)
4. Ik ken de voorzetsels in de 4e naamval en kan deze gebruiken. ( für, ohne, durch, um, gegen)
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lernziele (leerdoelen)
1 Ik heb het persoonlijk voornaamwoord  in de eerste naamval. (ik=ich)  herhaald 
2 Ik ken het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.(mij=mich)
3 Ik weet welke persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e naamval bij elkaar horen. (ich+mich)
4. Ik ken de voorzetsels in de 4e naamval en kan deze gebruiken. ( für, ohne, durch, um, gegen)

Slide 1 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord?

Slide 2 - Diapositive

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 3 - Question de remorquage

Wat wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval? Sleep het juiste antwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 4 - Question de remorquage

Voorzetsels met de 4e naamval
  • De vormen mich, dich enzovoort zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval (4).
  • Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.

Slide 5 - Diapositive


Duits
für
gegen
ohne
um
durch

Nederlands
voor
tegen
zonder
om
door

Slide 6 - Diapositive

Wat is de betekenis van deze voorzetsels? Sleep het antwoord.
durch
für
ohne
um
gegen
tegen
door
voor
zonder
om

Slide 7 - Question de remorquage

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
A
ist, sind, bin, seid
B
für, gegen, ohne, um
C
haben, hast, hat, habe
D
geen van allen

Slide 8 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
hast
C
um
D
durch

Slide 9 - Quiz

(Ik)....kaufe ein Buch für....(hem)
A
er/ihn
B
wir/uns
C
ich/ihn
D
ich/mich

Slide 10 - Quiz

Hast(jij)....ein Handy (voor).... mich gekauft?
A
du/für
B
Sie/ohne
C
sie/gegen
D
Sie/für

Slide 11 - Quiz

(hij)....kauft Kuchen (zonder).... Sahne (voor) ..... (haar).....?
A
es/für/ für/ dich
B
er/ohne/für/sie
C
ich/gegen/ohne/mich
D
geen van deze antwoorden

Slide 12 - Quiz

Lesdoelen bereikt?
Deze les:
  • Heb ik (nog een keer) de persoonlijke voornaamwoorden geleerd.
  • Heb ik de 1e en 4e naamval  geleerd.
  • Heb ik de voorzetsels 4e naamval geleerd.

Slide 13 - Diapositive