Lektion 6 Nov. 3G1

Praktische Informationen zur Prüfung

Ihre Prüfung dauert 50 Minuten.
Sei fünf Minuten eher anwesend!
Ihr werdet beurteilt auf Wortschatz, Grammatik, Sprachmittel und Lesen. 

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Praktische Informationen zur Prüfung

Ihre Prüfung dauert 50 Minuten.
Sei fünf Minuten eher anwesend!
Ihr werdet beurteilt auf Wortschatz, Grammatik, Sprachmittel und Lesen. 

Slide 1 - Diapositive

Lernziele
Lernziele:

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de eerste naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de vierde naamval vertalen
- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden in de derde naamval vertalen

- Ik weet welke Präpositionen bij de vierde naamval horen en kan deze vertalen.
- Ik weet welke Präpositionen bij de derde naamval horen en kan deze vertalen.

- Ik kan de persoonlijk voornaamwoorden toepassen a.h.v. de voorzetsels.

Slide 2 - Diapositive

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
1:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 3 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
1:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 4 - Question de remorquage

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
1:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 5 - Question de remorquage

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.

Ik ga naar de dokter. 

Ich gehe zum Arzt. 
Ik is het onderwerp in de zin. 
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde?

Wie gaat? = ik = ich

Slide 6 - Diapositive

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Vater kaufte ein Buch für sie.

Slide 7 - Question ouverte

De 3e naamval of Dativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp in de zin is.

De dokter geeft mij tabletten.  

Der Arzt gibt mir Tabletten. 
mij is het meewerkend voorwerp in de zin. 
Het meewerkend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
aan wie/voor wie+gezegde+onderwerp(+lijdend voorwerp)?

Aan wie geeft de dokter tabletten? = aan mij = mir

Slide 8 - Diapositive

Noem het meewerkend voorwerp:
Der Vater kaufte ein Buch für sie.

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Der Vater erzählt ihm eine Geschichte.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Oma gibt ihr einen Kuss.
A
oma
B
gibt
C
ihr
D
einen Kuss

Slide 11 - Quiz

De 4e naamval of Akkusativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp in de zin is.

De dokter opereert mij.  

Der Arzt operiert mich
mij is het lijdend voorwerp in de zin. 
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde+onderwerp?

Wie opereert de dokter? = mij = mich

Slide 12 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Der Vater kaufte ein Buch für sie.

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Wir haben euch in der Stadt gesehen.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe vind je het juiste persoonlijk voornaamwoord?
ONTLEDEN  
1e. Wie of wat + gezegde? = onderwerp (HIJ)
3e. Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp +(lijdend voorwerp)? = meewerkend voorwerp (AAN HEM)
4e. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp (HEM)

Slide 15 - Diapositive

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
entlang
durch
bei
seit
um
gegenüber
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 16 - Question de remorquage

Blooket!!

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive