4. Stunde Kap. 9 hv

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

4. Stunde Einkaufen

Wichtige Mitteilung

Test in der Prüfungswoche besteht aus: 

- Text

- Grammatik 1., 3. & 4. Fall (voorzetsels en ontleden)

Lernziele

- Du kennst einen neuen Klassensprachensatz. 

- Du kannst das Dativ erkennen und benutzen. 

Satz der Woche

Kann ich etwas auf meinem Ipad nachsehen? 

Wiederholung

Was wisst ihr noch über den 4. Fall? 

Wat weet je nog van de 4. Fall/Dativ (4e naamval)?

Zusammenfassung

Zie je een van de volgende voorzetsels staan: 

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang, dan krijg je automatisch een 4e naamval en verandert de vorm van het pers.vnw (of lidwoord etc). 

Voorbeeld: 

(ich) Das Geschenk ist für mich. 

Geen voorzetsel = ontleden

3e naamval (3.Fall/Dativ)

In Kapitel 7 heb je geleerd wanneer je een 4e naamval krijgt. In dit Kapitel leer je wanneer je een 3e naamval krijgt.

Schrijf  de informatie van de volgende dia's in je schrift!

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen? 

1. Welk pers.vnw moet ik invullen?  
2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond & 4e nv = lv)

	ik	jij	hij	zij	het	wij
1	ich	du	er	sie	es	wir
3	mir	dir	ihm	ihr	ihm	uns
4	mich	dich	ihn	sie	es	uns

	jullie	zij	u	wie
1	ihr	sie	Sie	wer
3	euch	ihnen	Ihnen	wem
4	euch	sie	Sie	wen

Schrijf dit schema in je schrift! Of vul het schema van vorige week aan indien dit mogelijk is.

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?

1. Welk pers.vnw moet ik invullen? 
2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?

durch

für

gegen 

ohne

um

bis

entlang

Dativ (3. Fall)

mit = met

nach = na, naar

bei = bij

seit = sinds

von = van, door

zu = naar, tot, bij

aus = uit

außer = behalve

entgegen = tegemoet

gegenüber = tegeover

Akkusativ (4. Fall)

durch = door

für = voor

gegen = tegen

ohne = zonder

um = om

bis = tot

entlang = langs

Präpositionen = voorzetsels (aufschreiben!)

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e naamval. 

1. Hij - Ich habe mich mit ....... getroffen. 

2. jullie - Außer ....... kommen alle zur Party. 

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 3e naamval. 

1. Hij - Ich habe mich mit ihm getroffen. 

2. jullie - Außer euch kommen alle zur Party. 

 Had je het goed? 

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?

1. Welk pers.vnw/vragend.vnw etc moet ik invullen? 
2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv 4e nv = lv)

Dus......Geen voorzetsel = ontleden

Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)

Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde). 

Vb. 

zij- ....... hat euch gesehen. 

Wie/wat heeft gezien? - zij (onderwerp) = sie

Geen voorzetsel = ontleden

Lijd.vw = 4. Fall (Akkusativ)

Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden? 

Geen voorzetsel = ontleden (aufschreiben!)

Lijdend voorwerp= 4. Fall (wie/wat + gezegde + ond). 

Vb. 

hij - Ich habe ....... gesehen. 

Wie/wat + heb ik gezien? - hem (lv) = ihn

Geen voorzetsel is ontleden

Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ)

Welke vraag stel je om het mw.vw te vinden? 

Geen voorzetsel is ontleden (aufschreiben!)

Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ) aan wie/voor wie? 

Vb. 

zij - Ich habe .... das Geschenk gegeben. 

Aan/voor wie? haar = ihr

Üben

1 wij             Diese Lehrerin kann _______ nicht leiden.

2 jij               Ich werde ______ morgen anrufen.

3 jullie        Ellen hat _______ gerade gerufen.

4 zij (ev)     Wo ist Anne? Ich suche _______.

5 zij (mv)    Was sind das für Leute? Ich kenne _______ nicht.

6 hij              Der Player ist toll. Ich möchte ______ sofort kaufen.

7 u                Ich habe ______ schon lange nicht mehr gesehen!

8 jij               Was trinkst ______? Cola?

9 ik                 Rufst du ______ an, wenn du es weißt?

Üben

Vind je de grammatica lastig kun je nu nog extra uitleg krijgen/oefenen. Snap je het? Ga dan op de volgende websites oefenen: 

1. Voorzetsels

2. 3e naamval

3. 3e en 4e naamval

Klaar met online oefenen? Maak dan de opdrachten in het boek (zie volgende dia). 

Üben

Mache die Aufgabe: 22, 23, 24 & 26 auf Seite 116 und korrigiere sie (die Antworten findest du in der geteilten Drivemappe)

Hausaufgaben

- Neem de grammatica nog eens goed door en bepaal welk(e) onderde(e)l(en) je nog lastig vindt, schrijf dit in je schrift.