,

Voegwoorden 6-2-24

N E D E R L A N D S
Welkom!
Voorbereiding les:


-Leesboek op tafel
        -Boek en schrift op tafel

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Introduction

Les over zinnen en zinsstructuur.

Éléments de cette leçon

N E D E R L A N D S
Welkom!
Voorbereiding les:


-Leesboek op tafel
        -Boek en schrift op tafel

Slide 1 - Diapositive

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1.Lekker lezen in je leesboek! 
2. Instructie: Voegwoorden
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiten

Slide 2 - Diapositive

Doel van deze les
Aan het einde van de les kan je voegwoorden herkennen en benoemen.

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeld samengestelde zin
  • Toen de zomervakantie dichterbij kwam, werden de leerlingen minder gemotiveerd. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.

Slide 5 - Diapositive

Hoofdzin
  • Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.
  • De persoonsvorm staat voor in de zin: als eerste of tweede zinsdeel.
Bijzin
  • Tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen wel andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld: 'niet')
  • De persoonsvorm staat vaak achterin de zin.

Slide 6 - Diapositive

Als je nu naar huis gaat, regen je flink nat.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quiz

Wil je liever zuurkool of spruitjes?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quiz

Wil je liever naar Duitsland of wil je liever naar Oostenrijk?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quiz

Drie studerende kinderen kunnen een flinke kostenpost worden voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 10 - Quiz

Mijn moeder vraagt of je vanavond wilt blijven eten.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 11 - Quiz

Het wordt vandaag mooi weer. We gaan naar het strand.

Slide 12 - Diapositive

Het wordt vandaag mooi weer, dus we gaan naar het strand.

Slide 13 - Diapositive

Voegwoorden
Verbinden zinnen, woorden of woordgroepen met elkaar.

Slide 14 - Diapositive

Nevenschikkend voegwoord
  • Nevenschikkend voegwoord verbindt twee gelijkwaardige delen:
    -twee woorden: patat of pannenkoeken
    -twee woordgroepen: geen blauw shirt, maar een groen overhemd.
    -twee hoofdzinnen: We gaan naar het strand, want de zon schijnt vandaag.

Slide 15 - Diapositive

Onderschikkend voegwoord
  • Onderschikkend voegwoord verbindt meestal een bijzin met een hoofdzin.
    -De directeur spreekt de secretaresse toe, omdat ze 25 jaar in dienst is.

Slide 16 - Diapositive

Nevenschikkende voegwoorden

  • Want
  • Of
  • Dus
  • En
  • Maar

Ezelsbruggetje: WODEM
Onderschikkende voegwoorden

  • Aangezien
  • Als
  • Dat
  • Doordat
  • Terwijl
  • Toen
  • Omdat
  • Hoewel
  • ....

Slide 17 - Diapositive

Wat is het voegwoord?
Ga je mee voetballen of ga je liever televisie kijken?
A
je
B
liever
C
of
D
televisie

Slide 18 - Quiz

Ik kletste met mijn broer, ..... ik van het zonnetje genoot.
A
omdat
B
terwijl

Slide 19 - Quiz

Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl

Ik zwaai naar Lara.
Ik fiets naar de tennis.

Slide 20 - Question ouverte

Maak van de 2 zinnen 1 lange zin met omdat of terwijl

Ik juich.
Ik heb gewonnen.

Slide 21 - Question ouverte

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
§10 Voegwoorden
Opdracht 1 t/m 5
 
Hoe:
In je boek
Hulp:
Theorie op blz. 224
Tijd:
Tot 11:10 uur
Klaar:
Keuze:
-Oefen De Brug Meestromen.
-Maak hulpmiddelen voor jezelf (samenvatting of stappenplan).
-Maak extra werkbladen zinsdelen.

Slide 22 - Diapositive

Afsluiting
1. De plant is ziek en hij gaat bijna dood.
2. Truus is bang, omdat ze een spin ziet.
3. Tom is grappig, want hij vertelt vaak moppen.
4. Tanja is grappig, hoewel ze nooit moppen vertelt.

Slide 23 - Diapositive

Ik kan voegwoorden herkennen, benoemen en gebruiken.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 24 - Quiz