Spelling blok 6: verwarwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Spelling blok 6

Verwarwoorden

Blok 6: verwarwoorden

Aan de klank van een woord hoor je niet altijd hoe je het moet schrijven. Het verschil tussen g – ch, ou – au, ei – ij en c – k is meestal niet te horen. Hierdoor is een foutje snel gemaakt. Soms zijn beide schrijfwijzen mogelijk, maar hebben de woorden een andere betekenis, zoals bij homofonen. Zulke fouten zal de automatische spellingscontrole niet herkennen. Het is dus belangrijk goed op te letten of je deze verwarwoorden goed spelt.

Homofoon = twee woorden klinken hetzelfde, maar worden anders geschreven en betekenen ook iets anders: wij/wei, zei/zij, licht/ligt

Het eten van een ........ is erg gezond.

1. sinasappel
2. sinaasappel

Zij heeft een slim .... om de juiste spelling te weten.

1. trucje
2. truucje
3. truukje
4. trukje

Ze draagt altijd veel.........

1. sieraden
2. sierraden

Toen hij door de klas heen schreeuwde stuurde de docent hem ......... naar de gang.

1. onmidelijk
2. onmiddelijk
3. onmiddellijk
4. onmidellijk

....... is een licht metaal en wordt veel gebruikt.

1. Aluminium
2. Alluminium

Op het Walterbosch zitten havisten en ...........

1. VWO'ers
2. vwo'ers
3. VWO-ers
4. vwo-ers

Een aanvulling op iets, bijvoorbeeld op je eten of op een boek, noemen we een ..........

1. suplement
2. supplement

Het is altijd leuk om een ....... mee te nemen van vakantie.

1. soevenir
2. souvenir
3. soevenier
4. souvenier

Bij dit dieet telt elke ....... die je binnenkrijgt.

1. calorie
2. kalorie

Het feest werd afgesloten met een gezellige .......

1. barbecue
2. barbeceu
3. barbeqeu
4. barbeque

Het is niet zeker dat je ..... bent voor het virus als je het een keer gehad hebt.

1. imuun
2. immuun

Ga jij naar dat feest? Wij gaan .........

1. sowieso
2. so wie so
3. zowiezo
4. zo wie zo

Bij die supermarkt werkt een hele aardige .........

1. caissière
2. cassière
3. caissiëre
4. kassière

Een .......... is een lange groene boon.

1. spercieboon
2. sperziboon
3. sperciboon
4. sperzieboon

Die auto ........ hard toen de jongen plotseling overstak.

1. claxoneerde
2. claxonneerde

Zij roken ..... een sigaret achter het schuurtje.

1. stiekem
2. stiekum

Mijn oma is .......... doof, maar wel heel lief.

1. hartstikke
2. hardstikke

Bij de ijssalon op de markt verkopen ze ........... ijs.

1. verukkelijk
2. verukkellijk
3. verrukelijk
4. verrukkelijk

Door het verliezen van de finale was het team volledig ..........

1. gedesillusioneerd
2. gedesillussioneerd
3. gedesillusionneerd
4. gedessillusioneerd

Wij gaan met Kerst altijd .......

1. goermetten
2. gourmetten

In de winter eet ik altijd graag een .......

1. manderijn
2. mandarijn