2M Spelling blok 1 t/m 6 Herhaling

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

De ... van de ... is om dit jaar de schoolfeesten te organiseren.
A
funktie, comissie
B
funktie, commissie
C
functie, comissie
D
functie, commissie

Slide 4 - Quiz

Dat het bedrijf *** is gegaan, komt door slechte *** met de klanten.
A
failliet, communicatie
B
failiet, communicatie
C
failliet, comunicatie
D
failiet, comunicatie

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

een ……………………………….. (verbreden) weg
A
verbreden
B
verbrede
C
verbreedden
D
verbreedde

Slide 7 - Quiz

een ……………………………….. (ijzer) discipline
A
ijzeren
B
ijzere

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Wat is de juiste spelling?
A
Mevrouw van Dongen gaat verhuizen.
B
Mevrouw Van Dongen gaat verhuizen.

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
16 Jaar geleden werd hij geboren.
B
16 jaar geleden werd hij geboren.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Wat is het meervoud van 'melodie'?
A
melodiën
B
melodieën

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van 'perzik'?
A
perziken
B
perzikken

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Zij vinden dat .... gestraft moeten worden.
A
beide
B
beiden

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Hieronder staan twee woorden. Maak een samenstelling van de gegeven woorden.
goed + morgen 
A
goedemorgen
B
goedenmorgen

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

rode wijn en witte wijn
A
rode - en witte wijn
B
rode en witte wijn

Slide 22 - Quiz

zomervakantie en herfstvakantie
A
zomer- en herfstvakantie
B
zomer en herfstvakantie
C
zomervakantie en herfst-
D
zomer en -herfstvakantie

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Let op de apostrof. Welk woord is goed gespeld?
A
bureau's
B
bureaus
C
bureau-s

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Lees de zin hieronder. Je herschrijft de zin in de directe rede en plaatst het citaat achteraan in de zin.

De marsleider commandeert dat we moeten doorlopen
A
De marsleider commandeert: 'Doorlopen!'
B
De marsleider commandeert: 'doorlopen!'
C
De marsleider commandeert: Doorlopen!
D
De marsleider commandeert: doorlopen!

Slide 27 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
Hij vroeg of hij mij kon helpen.
B
Hij vroeg: "Kan ik helpen?"

Slide 28 - Quiz

Welke zin staat in de directe rede?
A
De uitgever zegt: "Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen."
B
De uitgever zegt dat het nieuwe leerboek in januari zal verschijnen.
C
"Het nieuwe leerboek "Het nieuwe leerboek zal in januari verschijnen ," dat zei de uitgever.
D
Het nieuwe leerboek zal verschijnen in januari.

Slide 29 - Quiz

Bij welke zin is de directe rede gebruikt?
A
Jan zei dat hij ziek was.
B
Jan zei: dat hij ziek was.
C
Jan zei: "ik ben ziek."
D
"Jan zei ik ben ziek"

Slide 30 - Quiz

Indirecte rede
Directe rede
Het is heel erg koud vandaag!
Linde zei dat ze er geen zin in had.
Volgens Rosanne heeft het gevroren
Ik ga straks gamen

Slide 31 - Question de remorquage

Welke zinnen zijn in de indirecte rede?
A
Saar vraagt: ''Heb jij je telefoon mee?''
B
Peter vraagt: ''Zullen we samen leren?''
C
Kees lacht en vraagt: ''Maak je een grapje?''
D
Carl vraagt of ik samen wil leren.

Slide 32 - Quiz

Welke zinnen zijn in de indirecte rede?
A
Frank zegt: ''Mama heeft me opgehaald.''
B
Papa zegt dat mama hem heeft opgehaald.
C
Ria vraagt of er iemand thuis is.
D
Merel zegt dat ze lacht om haar neefje.

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Diapositive

Welke zin heeft alle komma's op de goed plaatsen?
A
Op een mooie, warme zomerdag ga ik niet naar de bioscoop, tenzij er een hele mooie film draait.
B
Op een mooie warme zomerdag, ga ik niet naar de bioscoop, tenzij er een hele mooie film draait.
C
Op een mooie, warme zomerdag, ga ik niet naar de bioscoop, tenzij er een hele mooie film draait.

Slide 35 - Quiz

Meisjes houd nu eens op met kletsen!
Waar moet de komma staan?
A
Er hoeft geen komma in deze zin te staan.
B
Meisjes houd, nu eens op met kletsen!
C
Meisjes, houd nu eens op met kletsen!
D
Meisjes houd nu eens op, met kletsen!

Slide 36 - Quiz

Wanneer gebruik je altijd een komma in een zin?
A
voor een toelichting
B
na een voegwoord
C
voor een voegwoord
D
tussen twee persoonsvormen

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Verwarwoorden
Aan de klank van een woord hoor je niet altijd hoe je het moet schrijven. 
Is het nieuwschierig of nieuwsgierig?

Bij homofonen kan het ook verwarrend zijn; ze klinken hetzelfde maar worden op een andere manier geschreven.
'Het licht gaat uit.' en 'Het ligt hier.'

Slide 39 - Diapositive

Homofonen/verwarwoorden
Verwarwoorden: woorden waarbij je niet hoort hoe je ze moet schrijven
flauw/flouw  - eind/ijnd - elektriciteit/electriciteit 

Homofonen: woorden die hetzelfde klinken, maar anders gespeld worden (en ook iets anders betekenen). 
steil/stijl - lach/lag - wij/wei - spelt/speld - rauw/rouw

Slide 40 - Diapositive

Kies de juiste schrijfwijze.

Op vrijdagavond geeft de mijnwerker al zijn geld uit in de … .
A
Pub
B
Pup

Slide 41 - Quiz

Met welk onderdeel/onderdelen wil je nog oefenen?

Slide 42 - Question ouverte

En nu?
Met welk onderdeel wil je nog oefenen?

Op Niveau > Bijspijkeren > Spelling
Dicteewoorden blok 1-6

Slide 43 - Diapositive