Grammatica zinsdelen H2 les 2 + H3 ng/wg

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Lezen in je leesboek

Planning

• bespreken jullie antwoorden van vorige week 
• nakijken huiswerk
• H3 grammatica zinsdelen verschil nwg/wwg

Lesdoel

Ik kan/weet:

• het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.

Opdracht (vorige week)

Jullie hebben vorige week 10 zinnen gemaakt, die elk uit 2 woorden bestaan.

- 5 tweewoordzinnen die "iets doen" en 

- 5 tweewoordzinnen die "iets zijn". 

(niet de zinnen die al geweest zijn)

We bespreken nu jullie antwoorden.

Naamwoordelijk gezegde (ng)

Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt dat iemand of iets is of wordt.

Het naamwoordelijk deel geeft een eigenschap aan van het onderwerp van de zin. 

Matthijs / wordt / later / zeer waarschijnlijk / wiskundeleraar.

 ng = wordt [wiskundeleraar]

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.

Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van die werkwoorden is een koppelwerkwoord (kww): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (wiskundeleraar) van het onderwerp (Matthias) geeft. Het koppelwerkwoord (wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.

Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?

- Is /wordt het onderwerp iets?

- Is er een koppelwerkwoord in de zin?

- Als het onderwerp iets is/wordt, stel de vraag: Wat + pv + ond + overige ww?

Zijn

Worden

Blijven

Blijken

Lijken

Schijnen

Naamwoordelijk gezegde =

pv + nw.deel + overige werkwoorden

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Wat is het verschil tussen ng en wg?

• Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
• Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand (of iets) dóét.

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen en schrijf op in je schrift.

De docent is ziek.

Naamwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin? Benoem de delen.

De docent is ziek.

• is ziek = naamwoordelijk gezegde
• is = werkwoordelijk deel
• ziek = naamwoordelijk deel

Nakijken huiswerk

H2 opdr. 1 t/m 3 

Kijk goed wat er goed ging en wat niet. 

Huiswerk

Af: vrij 27-01

H3 grammatica zinsdelen

m. opdr. 1 t/m 3

Welke vragen heb je nog?

Wat hebben we deze les gedaan?

Wat heb je deze les geleerd?

Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin herkennen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

010

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?

😒🙁😐🙂😃