Cursus 7 §11

Cursus 7 Spelling

§ 11 Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden

Blz. 244-245
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Cursus 7 Spelling

§ 11 Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden

Blz. 244-245

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen

Ik kan:

- sterke en zwakke werkwoorden aanwijzen in een zin.
- de persoonsvorm in de verleden tijd van sterke werkwoorden spellen.

Slide 2 - Diapositive

Wat is een sterk werkwoord?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Vidéo

Het zwakke werkwoord
 verandert NIET van klank in de verleden tijd 

* fietsen -> fietsten
* rennen -> renden
* maken -> maakten 

Slide 5 - Diapositive

Sterke werkwoorden veranderen wèl van klank in de verleden tijd 
lopen - liepen

beginnen - begonnen

brengen - brachten

Slide 6 - Diapositive

Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke 
werkwoorden in de verleden tijd

Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– lopen → liepen; blaas → blies.

Gebruik alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als het nodig is voor de uitspraak:
– rijden → reden; hebben → hadden.

Kijk naar het meervoud om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
– ik bond, want: wij/jullie/zij bonden.
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.

Let op: een persoonsvorm in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.



Slide 7 - Diapositive

Lopen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quiz

Rennen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quiz

Blazen is een
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 10 - Quiz

Noteer twee sterke werkwoorden

Slide 11 - Question ouverte


Vertel in je eigen woorden wat het verschil 
is tussen en sterk werkwoord 
en een zwak werkwoord...

Slide 12 - Question ouverte

Maken:
Cursus 7 paragraaf 11 
opdracht 1 t/m 5 (blz. 244-245)







timer
1:00

Slide 13 - Diapositive