Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
Pak je boek h4.4, pen, schrift en rekenmachine.
Slide 1 - Diapositive
Planning
Herhalen h4.3
Theorie h4.4
Oefenen
Slide 2 - Diapositive
H4.3
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
>
Ruime arbeidsmarkt
Slide 3 - Diapositive
H4.3
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
<
Krapte arbeidsmarkt
Gevolg: lonen stijgen
Slide 4 - Diapositive
H4.4 Je leert:
- waarom werkloosheid een probleem is
- hoe conjuncturele werkloosheid bestreden kan worden
- hoe structurele werkloosheid kan verminderen
- welke andere soorten werkloosheid er zijn
Slide 5 - Diapositive
Wat zijn de gevolgen als je werkloos wordt?
Slide 6 - Carte mentale
4.4 Als er geen werk is
Gevolgen werkloosheid:
Je verliest een deel van je inkomen
Je mist contacten
Onzekerheid / nutteloosheid
Bij hoge werkloosheid sociale onrust
Kost geld: minder belastingen en sociale premies, meer uitkeringen
Slide 7 - Diapositive
Waardoor kun je werkloos worden
Slide 8 - Carte mentale
Frictie werkloosheid
Bijv. je hebt net je diploma gehaald, maar je nieuwe baan start pas over 2 maanden. Je bent dus 2 maanden werkloos.
Seizoenswerkloosheid
Je bent ijsverkoper, dan heb je in de winter bijna nooit werk en ben je tijdelijk werkloos.
Conjuncturele werkloosheid
Soms zit de economie tegen: bedrijven gaan failliet, werknemers worden ontslagen en daardoor hebben veel mensen minder geld te besteden. Er worden dus minder producten gekocht. Daardoor hoeven er minder producten gemaakt te worden: werknemers worden ontslagen. Dit is tijdelijk.
Structurele werkloosheid
De banen zijn voor altijd verdwenen:
- machines en computers nemen het werk over van mensen.
- productie wordt verplaatst naar lage lonenlanden.
- (bijna) niemand wil de producten meer kopen, dus hoeven ze niet meer gemaakt te worden.
- je hebt een opleiding waar geen werk meer in te vinden is.
Regionale werkloosheid
Niet overal is de werkloosheid even groot.
Slide 9 - Diapositive
Conjuncturele werkloosheid
gevolg van minder vraag naar goederen en diensten door afnemende bestedingen.
Slide 10 - Diapositive
Verminderen werkloosheid, dus toename werkgelegenheid:
Bedrijven
meer export (verbeteren concurrentiepositie)
investeringen
Consumenten
Toename bestedingen
Overheid
Belastingmaatregelen
Zelf meer besteden
Slide 11 - Diapositive
Maatregelen door de overheid om de werkgelegenheid te stimuleren zijn o.a.
Lagere belastingen voor bedrijven → meer investeringen bedrijven
Lagere loonbelasting voor werknemers → meer bestedingen consument
Lagere btw-tarieven → meer bestedingen consument
Bijscholing of omscholing van werklozen → grotere kans op werk
Verlaging van het minimumloon → bedrijven nemen sneller mensen aan
Versoepeling ontslagrecht → bedrijven nemen sneller mensen aan
De overheid kan zelf ook meer investeren --> bijvoorbeeld infrastructuur
BEGRIJP!!!
Slide 12 - Diapositive
Als de lonen stijgen, betekent dat ...
voor Werknemers:
meer inkomen
meer besteden
goed voor de werkgelegenheid
voor Werkgevers:
hogere kosten
prijzen producten stijgen
verkoop daalt
slecht voor de werkgelegenheid
Slide 13 - Diapositive
Van welk soort werkloosheid is sprake? "De ijsboer in de winter"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 14 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 15 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Tijdens perioden van crisis"
A
Regionale werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 16 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Wanneer Phillips besluit de gehele gespecialiseerde productie naar Maleisië te verplaatsen"
A
Regionale werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 17 - Quiz
Bij werkloosheid is ......
A
de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod
B
de vraag naar arbeid kleiner dan het aanbod
C
de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid gelijk
Slide 18 - Quiz
Wat is onjuist over conjuncturele werkloosheid?
A
Het ontstaat door de verandering in de vraag naar goederen en diensten.
B
Als de prijzen van producten stijgen dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
C
De overheid kan conjuncturele werkloosheid oplossen door belastingen te verlagen.
D
Als bedrijven hun productie verplaatsen naar een ander land dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Slide 19 - Quiz
beter onderwijs kan de volgende werkloosheid deels oplossen:
A
frictiewerkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
structureel werkloosheid
D
regionale werkloosheid
Slide 20 - Quiz
Wat is de aanpak van conjuncturele werkloosheid?
A
Beperken van immigratie
B
Verminderen van overheidsuitgaven
C
Verhogen van belastingen op bedrijven
D
Stimuleren van economische groei en investeringen
Slide 21 - Quiz
Welke actie kan helpen bij het verminderen van frictiewerkloosheid?
A
Het verhogen van de afstand tussen woonplaats en werkplek
B
Het stimuleren van het gebruik van online vacatureplatforms
C
Het beperken van het aantal beschikbare vacatures
D
Het sluiten van arbeidsbureaus en werkcentra
Slide 22 - Quiz
Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 23 - Quiz
Wat is ONJUIST over conjuncturele werkloosheid??
A
Het ontstaat door de verandering in de vraag naar goederen en diensten.
B
Als de prijzen van producten stijgen dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
C
De overheid kan conjuncturele werkloosheid oplossen door belastingen te verlagen.
D
Als bedrijven hun productie verplaatsen naar een ander land dan ontstaat er conjuncturele werkloosheid.
Slide 24 - Quiz
Karel is werkloos omdat een machine hem heeft vervangen. Van welke werkloosheid is er sprake?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid
Slide 25 - Quiz
Als je niet werkt, ben je nog niet werkloos. Wanneer ben je wel werkloos?
A
Je bent actief op zoek naar werk.
B
Je hebt geen baan.
C
Je bent tussen de 15 en de pensioenleeftijd.
D
Je voldoet aan alle drie voorwaarden (A+B+C)
Slide 26 - Quiz
Wie is werkloos?
A
Jasmijn (14) is op zoek naar haar eerste bijbaantje.
B
Tom (68) is gepensioneerd.
C
Willem (38) ontvangt iedere maand een WW-uitkering.
D
Roos werkt bij de Belastingdienst en is op zoek naar een nieuwe baan.
Slide 27 - Quiz
Willem is werkloos. Hij heeft zich niet ingeschreven bij het UWV als werkloze. Behoort Willem tot de geregistreerde werkloosheid of verborgen werkloosheid?
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
Slide 28 - Quiz
Er is veel werkloosheid bij een
A
krappe arbeidmarkt
B
ruime arbeidsmarkt
Slide 29 - Quiz
In Utrecht is er veel werkloosheid omdat daar veel aanbod op de arbeidsmarkt is. Van wat voor werkloosheid is hier spraken?
A
Frictiewerkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Structurele werkloosheid
Slide 30 - Quiz
Wie is werkloos?
A
Monique (50) is huisvrouw en wil niet werken.
B
Sara (14) is op zoek naar een bijbaantje.
C
Tim (28) heeft geen werk en is op zoek naar een baan.
D
Bart (42) werkt in een supermarkt en is op zoek naar een nieuwe baan.
Slide 31 - Quiz
Ryan is skileraar. In de lente wordt hij werkloos. Hoe noem je deze vorm van werkloosheid?