e6-Formuleren-fouten met verwijswoorden-H3

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les kun je fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.





Een filmpje om de regels op te frissen:








1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les kun je fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.





Een filmpje om de regels op te frissen:








Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 3 - Diapositive

Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is. Met verwijswoorden maken mensen veel fouten. 



Dat kan verschillende oorzaken hebben:
Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is:
 

Slide 4 - Diapositive

– *Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien. 


Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.




 

Slide 5 - Diapositive

Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is:

– *De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.

Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.


Slide 6 - Diapositive

Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden, fout is:

– *Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.

Slide 7 - Diapositive

Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.

daar kun je hen  hun niet de schuld van geven

Slide 8 - Diapositive

– *Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.

Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.

Slide 9 - Diapositive

*Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.

Naar dieren en dingen verwijs je met waar +voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.

Slide 10 - Diapositive

 – *Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
 
Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord, naar een overtreffende trap of naar een hele zin; mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.

Onbep. vnw duidt een persoon of een zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. ( zie blz. 64)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Onjuist verwijzen in het kort
De-woorden: die en deze
Het-woorden: dit en dat 

Hen: als het verwijswoord lv is, na een vz
Hun: als het verwijswoord mv is en er geen vz voor staat + nooit ow


Slide 13 - Diapositive

Onjuist verwijzen in het kort 
dat: het-woord
wat: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord, hele zin of een deel van een zin 

aan wie: personen 
waaraan: zaken + dingen 

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag

Slide 15 - Diapositive

Gebruik voor het maken van de opdrachten goed de theorie op blz. 100

Maken:
H. 3 Formuleren
blz. 101
Startopdr. +
opdracht 1-2-3

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive