4H Beco H18

17.23b
Totaal dividend = ?
A
20% x 3.000.000
B
20% x 12.000.000
C
20% x 30.000.000
1 / 27
suivant
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

17.23b
Totaal dividend = ?
A
20% x 3.000.000
B
20% x 12.000.000
C
20% x 30.000.000

Slide 1 - Quiz

17.23
Dividend% altijd over de nominale waarde per aandeel
In totaal dus dividend% over het Geplaatst Ak

Mogelijkheid I per aandeel
Stockdividend 0,125 x 10 = 1,25
Cashdividend 0,075 x 10 = 0,75
                                                      2,00

Slide 2 - Diapositive

17.23
Dividend% altijd over de nominale waarde per aandeel
In totaal dus dividend% over het Geplaatst Ak

Mogelijkheid I totaal
Stockdividend 0,125 x 30.000.000 = 3.750.000
Cashdividend 0,075 x 30.000.000 = 2.250.000
                                                                        6.000.000

Slide 3 - Diapositive

17.24b
A
Directie
B
Aandeelhouders
C
AvA
D
Bestuur

Slide 4 - Quiz

17.24c
Vennootschapsbelasting?
A
600.000
B
740.000
C
750.000
D
790.000

Slide 5 - Quiz

17.24c
Dividend?
A
5% x 3.000.000
B
5% x 25.000.000
C
5% x 40.000.000

Slide 6 - Quiz

17.24
a> Door stockdividend neemt het Geplaatst Ak en dus het EV toe
c> 3.000.000 - 740.000 - 1.250.000 = 1.010.000
d> stockdividend = 1.250.000 / 2 = 625.000
Geplaatst Ak = 25.000.000 + 625.000 = 25.625.000
Aantal aandelen = 25.625.000 / 0,25 = 102.500.000

Slide 7 - Diapositive

17.24
e> Geplaatst Ak = 25.000.000 + 625.000 = 25.625.000
Reserves = 10.000.000 + 1.010.000 = 11.010.000
Totale intrinsieke waarde = 36.635.000

Aantal aandelen = 102.500.000

36.635.000 / 102.500.000 = € 0,36

Slide 8 - Diapositive

17.24d
Aantal geplaatste aandelen = ?
A
25.625.000
B
102.500.000

Slide 9 - Quiz

Het interestpercentage op een hypothecaire lening is ...(1), omdat het risico voor de bank ...(2) is
A
1> lager 2> kleiner
B
1> lager 2> groter
C
1> hoger 2> kleiner
D
1> hoger 2> groter

Slide 10 - Quiz

Hypothecaire lening
Een lening met een onroerende zaak als onderpand

De bank is geldgever en hypotheeknemer ( onderpand )

De klant, het bedrijf is geldnemer en hypotheekgever

Slide 11 - Diapositive

Welke 2 hypotheekvormen kennen we?
De lineaire hypotheek en de ...
A
exponentiele hypotheek
B
aflossingshypotheek
C
annuiteitenhypotheek
D
interesthypotheek

Slide 12 - Quiz

blz. 246
Lineaire hypotheek:
- aflossing elke periode gelijk
- schuldrest en rente nemen dus elke periode af

Annuiteitenhypotheek:
- totaal bedrag interest en aflossing elke periode gelijk
- interest- en aflossingsdeel varieren door de jaren heen

Slide 13 - Diapositive

Het risico voor de geldverstrekker bij een achtergestelde lening is ...
A
kleiner
B
groter

Slide 14 - Quiz

Welke leningsaanvraag heeft meer kans van slagen?
A
1 lening van € 1 miljoen
B
1.000 leningen van € 1.000,-

Slide 15 - Quiz

Obligaties
- Een lening opgedeeld in kleine stukjes
- Schuldbewijs
- Jaarlijks vaste rentevergoeding ( couponrente )
- Aan het einde van de looptijd ontvangt de geldgever de nominale waarde terug
- Laag risico ( risicomijdend )

Slide 16 - Diapositive

Er wordt een 4% obligatie uitgegeven van € 1.000,-
De marktrente is 3%
Voor hoeveel zou jij de obligatie bereid zijn te kopen?
A
€ 980,-
B
€ 1.000,-
C
€ 1.020,-

Slide 17 - Quiz

Obligaties
- beneden pari: koers is lager dan de nominale waarde
( rente op obligatie < marktrente )

- a pari: koers is gelijk aan de nominale waarde

- boven pari: koers is hoger dan de nominale waarde
( rente op obligatie > marktrente )

Slide 18 - Diapositive

Aandelen
Obligaties
Stabiele koers
Zeggenschap
Deel van VV
Risicomijdend
Dividend

Slide 19 - Question de remorquage

Het rekening courant krediet staat op de balans aan de ...
A
linkerkant
B
rechterkant

Slide 20 - Quiz

Als je schoenen koopt bij Zalando ...(1) je ...(2)
A
1> geef 2> afnemerskrediet
B
1> geef 2> leverancierskrediet
C
1> ontvang 2> afnemerskrediet
D
1> ontvang 2> leverancierskrediet

Slide 21 - Quiz

Leverancierskrediet <------------> Afnemerskrediet
eerst goederen, dan geld                              eerst geld dan goederen

bedrijf verstrekt leverancierskrediet, de klant ontvangt het

klant verstrekt afnemerskrediet, bedrijf ontvangt het

Slide 22 - Diapositive

Bij koop op afbetaling betaal je ... rente
A
geen
B
wel

Slide 23 - Quiz

Je kunt vandaag een nieuwe auto kopen voor
€ 15.000,-. Voor de betaling wordt een regeling getroffen.
Jouw oude auto ruil je in voor € 3.000,- en daarna betaal je 5 jaar lang € 230,- per maand. Hoeveel rente betaal je?
Geen €, wel . voor duizendtal, geen decimalen

Slide 24 - Question ouverte

Voor een abonnement moet je voor 31 december
€ 240,- betalen. Bij betaling op 1 januari krijg je
€ 5,- korting. De marktrente is 3%.
Ga je op deze aanbieding in?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Een bedrijf moet een factuur van een leverancier binnen 3 maanden betalen. Bij betaling binnen 1 maand ontvang je 1% korting.
Wat is het kredietpercentage per jaar?
A
3%
B
4%
C
6%
D
12%

Slide 26 - Quiz

Hw.
Opgaven 18.3, 18.6 en 18.7

Slide 27 - Diapositive