Formuleren 2.1

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Fouten in enkelvoud en

 meervoud

Formuleren 2.1

Doel

Je gebruikt het juiste getal (enkelvoud of meervoud) voor de persoonsvorm.

Wat weet je? 

Oefenen.

Is het enkelvoud of 

 meervoud? 

De stapel (boeken)

1. enkelvoud
2. meervoud

De brandweer

1. enkelvoud
2. meervoud

De musea

1. enkelvoud
2. meervoud

De schoolklas

1. enkelvoud
2. meervoud

Om dit allemaal te snappen,

moet je een paar dingen weten. 

Wat is de persoonsvorm
Reef lust geen kip.

Wat is het onderwerp?
Reef lust geen kip

Wat is een persoonsvorm? 

De persoonsvorm (pv) laat zien wat er gebeurt in de zin, wat iemand doet. 

Het is het belangrijkste werkwoord in de zin. 

GEEN PERSOON!!!

Hoe vind je de dit werkwoord (pv)? 

Onderwerp

Wie doet iets of wat doet iets in de zin? 

Wie of wat plus pv.. /gezegde

Joost gaat naar de bios.

1. Pv: gaat, onderwerp bios
2. Pv: gaat, onderwerp Joost
3. Pv: joost, onderwerp bios

Helaas had Nederland weer verloren.

1. Pv: helaas, onderwerp: weer
2. Pv: Nederland, onderwerp: helaas
3. Pv: had verloren, onderwerp: Nederland
4. Pv: had, Onderwerp: Nederland

Wat is het onderwerp in deze zin?
Wat valt daar nou weer van te maken?

1. Wat
2. maken
3. valt
4. weer

Het gaat wel eens mis in zinnen.

Pv en onderwerp staan niet gelijk qua enkelvoud of meervoud. 

De schapen gaat naar de stal.

De schapen gaan naar de stal.

schapen: meervoud

pv moet dan ook meervoud zijn! 

Hier zie je het direct.. maar dat is soms lastig. 

Het onderwerp lijkt hier meervoud

een kudde schapen gaan naar de stal. 

Fout! 

kudde is 1 groep: enkelvoud

Een zwerm vogels vlogen langs school.

1. goed
2. fout

Het aantal mensen dat hier voetbal kijkt/kijken, is ....

1. kijkt
2. kijken

De helft van de aanwezigen verlaten de wedstrijd vanwege de teleurstellende resultaten.

1. goed
2. fout

Dit jaar zijn het aantal veranderingen op school wel erg groot.

1. goed
2. fout

De media besteedt veel tijd aan het EK.

1. goed
2. fout

Hoe goed snap je dit nu?
cijfer 1 - 10

Maken: 

Boek B: 

Formuleren en stijl 2.1