Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Formatieve toets Spelling werkwoorden H 1 t/m 3
Slide 1 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Wat is de stam van het werkwoord 'verhuizen'?
A. Verhuiz
B. Verhuis
C. Verhuisd
D. Verhuist
Slide 2 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Wat is de stam van het werkwoord 'antwoorden'?
A. antwoor
B. ant
C. antwoord
D. antwoorde
Slide 3 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Wat is de stam van het werkwoord 'doen'?
A. doen
B. doed
C. doet
D. doe
Slide 4 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Met welk werkwoord kan je controleren of je een werkwoord met een 't' aan het einde schrijft in de tegenwoordige tijd?
Slide 5 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
In welke werkwoordsvorm staan deze zinnen?
Ik loop naar school.
Jij fietst naar school.
Zij stept naar school.
U rijdt naar school.
Slide 6 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Zet de volgende werkwoorden in de pvtt:
1. Youri... (winnen) een medaille. 2. ... (Beleven) Eva een avontuur?
3. Ik... (blijven) nog even hier.
Slide 7 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Waar staan de afkortingen pvtt en pvvt voor? A. 'Perfecte vorm toekomst tijd' en 'perfecte vorm verleden tijd' B. 'Persoonsvorm toekomstige tijd' en 'persoonsvorm voltooide tijd'
C. 'Persoonsvorm tegenwoordige tijd' en 'persoonsvorm verleden tijd'
Slide 8 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Een sterk werkwoord is zo sterk dat de klank altijd hetzelfde blijft in de verleden tijd.
Juist
Onjuist
Slide 9 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Met welk woord kun je controleren of je een werkwoord in de verleden tijd met -te(n) of - de(n) schrijft?
Slide 10 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Welke werkwoorden schrijf je met -te(n) in de verleden tijd? A. Slepen D. Fietsen B. Regenen E. winkelen C. Gebeuren F. Zweven
Slide 11 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Welke werkwoorden schrijf je met -de(n) in de verleden tijd? A. Luisteren D. Schaatsen B. Rusten E. Werken C. Wiebelen F. Plaatsen
Slide 12 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Hoe schrijf je de pvvt van een sterk werkwoord op?
A. Zo uitgebreid en volledig mogelijk B. Zo kort en eenvoudig mogelijk
Slide 13 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Hoe schrijf je deze werkwoorden in de pvvt op?
A. De artiest ... (treden) op. B. De leerling ... (houden) zich aan de afspraak. C. Vanmorgen ... (schrikken) ik van de tram.
Slide 14 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Waar in het boek staat een handig schema over werkwoordspelling?
Slide 15 - Diapositive
H1 t/m 3 Spelling Werkwoorden
Over welk onderwerp wil je nog meer uitleg?
A. Pvtt (hoofdstuk 1) B. Pvvt: zwakke werkwoorden C. Pvvt: sterke werkwoorden
Slide 16 - Diapositive
Hoe goed kun je nu een summatieve toets maken over Spelling Werkwoorden H 1 t/m 3