les 1: open plekken + herhaling formuleren

Verhaalanalyse
Ik weet wat open plekken zijn en kan ze benoemen binnen een verhaal.

Ik kan kenmerken van formuleringsfouten benoemen.
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verhaalanalyse
Ik weet wat open plekken zijn en kan ze benoemen binnen een verhaal.

Ik kan kenmerken van formuleringsfouten benoemen.

Slide 1 - Diapositive

4

Slide 2 - Vidéo

00:00
Noteer een vraag die in je opkomt.

Slide 3 - Question ouverte

02:03
Noteer een vraag die bij je opkomt.

Slide 4 - Question ouverte

03:36
Noteer een vraag die bij je opkomt

Slide 5 - Question ouverte

04:26
Noteer een vraag die in je opkomt.

Slide 6 - Question ouverte

Open plekken
Vragen die bij de lezer opgeroepen worden:
Waarom heet het verhaal de 'zelfzuchtige reus'?
'Hoe komen de kinderen in de tuin?'
'Wie is het jongetje van wie de reus zo hield?'
'Waarom gaat hij mee naar het paradijs?'

Slide 7 - Diapositive

De hamvraag
Een hamvraag is een vraag waarover je langer kan praten, kan discussiëren. Dus niet: hoeveel bomen stonden er? Maar:
Waarom was het winter in de tuin? 
Waarom nam het jongetje de reus mee? 
Wie was het jongetje?
Wat maakte de reus zo egoïstisch

Slide 8 - Diapositive

Symboliek
Voorwerpen, kleuren, getallen die iets anders voorstellen. Bijvoorbeeld: een witte duif - vrede, Het licht - Jezus.
Hier: twaalf - compleetheid, zeven - compleetheid, winter - egoïsme, lente - nieuw begin

Slide 9 - Diapositive

Moraal
De les die men kan trekken uit een sprookje zoals dit. 

Slide 10 - Diapositive

Wat is de moraal van dit verhaal?

Slide 11 - Question ouverte

Herhaling theorie formuleren
Wat weet je nog?

Slide 12 - Diapositive

Wanneer gebruik je 'hun'?
A
mv
B
bez. vnw
C
lv
D
ow

Slide 13 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
of
B
wegens
C
tijdens
D
onder

Slide 14 - Quiz

Wanneer gebruik je 'hen'?
A
mv
B
bez. vnw
C
lv
D
na vz

Slide 15 - Quiz

Wat is een vrouwelijk woord?
A
waterschap
B
oorlog
C
vrijheid
D
regering

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'incogruentie'?
A
ow en pv niet zelfde getal
B
ow en pv niet zelfde plek
C
lv op de verkeerde plek
D
ow en pv omgedraaid

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je niet het verwijswoord 'wat'?
A
hele zin
B
overtreffende trap
C
onbep. vnw
D
aanw. vnw

Slide 18 - Quiz

Aan welke drie voorwaarden moet een samentrekking voldoen?
A
vorm, betekenis, tijd
B
vorm, betekenis, functie
C
tijd, functie, plek
D
plek, vorm, functie

Slide 19 - Quiz

Tussen de pv en ow van een hz/bz kan het woordje 'niet' geplaatst worden
A
hz
B
bz

Slide 20 - Quiz

'waarvoor' gebruik je in een bz, 'daarvoor' in een hz
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Het verzwegen ow in een beknopte bijzin moet overeen komen met het ow in de hoofdzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Huiswerk
Vrijdag voor 10:00 uur beschouwing inleveren via Magisteropdrachten

Slide 23 - Diapositive