Herhaling woordsoorten

Woordsoorten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Stelling: de, het en een zijn lidwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Lidwoord

Lw: de, het, een

Slide 3 - Diapositive

Wat is het znw in de volgende zin:

Mijn vader is vandaag jarig.
A
Mijn
B
vader
C
is
D
jarig

Slide 4 - Quiz

Zelfstandig naamwoord
Znw: - je kunt er een lidwoord (de, het, een) voor zetten
            - mens, dier of ding

Slide 5 - Diapositive

Wat is het bnw de volgende zin?

De man is erg aardig.
A
Man
B
is
C
erg
D
aardig

Slide 6 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Bnw: - zegt iets over een znw

Slide 7 - Diapositive

Welke vz staan er in de volgende zin?

Vandaag gaat hij op vakantie naar Spanje
A
Vandaag
B
op
C
vakantie
D
op, naar

Slide 8 - Quiz

Voorzetsel
Vz: de kast of het feest-woorden

voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…


Slide 9 - Diapositive

Welk pers. vnw staat er in deze zin?
Peter gaat op vakantie, omdat hij toe is aan een beetje rust.
A
Peter
B
op
C
omdat
D
hij

Slide 10 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
Pers. vnw: - verwijst naar een persoon of een groep mensen

Ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze

Slide 11 - Diapositive

Wat is in de volgende zin het zww?

Hij heeft vandaag veel tijd met zijn vriendin doorgebracht.
A
Hij
B
heeft
C
doorgebracht
D
heeft doorgebracht

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig werkwoord
Zww: - belangrijkste werkwoord in de zin
            - werkwoord kun je niet weglaten
            - staat meestal achteraan in de zin (bij meerdere
                werkwoorden)

Slide 13 - Diapositive

Wat is in de volgende zin het hww?

De man heeft vandaag erg zijn best gedaan.
A
Man
B
heeft
C
best
D
gedaan

Slide 14 - Quiz

Hulpwerkwoord
Hww: - alle werkwoorden naast het zelfstandig- of
                koppelwerkwoord
             - als je het hww weghaalt uit de zin, verandert de                 
                betekenis van de zin niet
             

Slide 15 - Diapositive

Wat is het kww in onderstaande zin?

Lisa is oma geworden.
A
is
B
Lisa
C
geworden
D
oma

Slide 16 - Quiz

Koppelwerkwoord
Kww: - koppelt een kenmerk of eigenschap aan het onderwerp

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Slide 17 - Diapositive

"Twee derde" is een rangtelwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

22 miljoen is een rangtelwoord.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 19 - Quiz

Hoofd- en rangtelwoorden
Hoofdtelw: - geeft een aantal weer

Eén, twee, één derde, miljoen

Rangtelw: - geeft een rang weer 

Eerste, tweede, laatste

Slide 20 - Diapositive

Welke nevenschikkende voegwoorden ken je?
A
en, want, omdat
B
en, want, als
C
en, want, maar
D
en, want, daardoor

Slide 21 - Quiz

Onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden: en, want, maar, of

Onderschikkende voegwoorden: omdat, als, daardoor


Slide 22 - Diapositive

TOT SLOT
De eindstand..............

Slide 23 - Diapositive