KIDSWEEK 37/38: Luuk zwemt mee in Noordzee-film (woordenschat)




Woordenschat week 37/38 Luuk zwemt mee in Noordzee-film
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon




Woordenschat week 37/38 Luuk zwemt mee in Noordzee-film

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent 'troebel'?
A
Doorschijnend
B
Helder
C
Kleurloos
D
Onhelder of troebel

Slide 2 - Quiz

Wanneer spreken we van troebel water?
A
Bij doorzichtig water
B
Als het water niet helder is
C
Bij helder water
D
Bij schoon water

Slide 3 - Quiz

Wat kan troebelheid in water veroorzaken?
A
Modder, algen of zwevende deeltjes
B
Chemische stoffen
C
Waterplanten
D
Zuiveringsinstallaties

Slide 4 - Quiz

Hoe beïnvloedt troebel water de zichtbaarheid voor vissen?
A
Het vermindert de zichtbaarheid
B
Het verbetert de zichtbaarheid
C
Het maakt het water helderder
D
Het heeft geen invloed

Slide 5 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord 'hooguit'?
A
Sowieso
B
Op zijn hoogst
C
In ieder geval
D
Niet meer dan

Slide 6 - Quiz

Hoe wordt 'hooguit' vaak gebruikt in zinnen?
A
'Hooguit' betekent minstens of altijd.
B
'Hooguit' betekent nooit of helemaal niet.
C
'Hooguit' betekent soms of af en toe.
D
'Hooguit' betekent maximaal of hoogstens.

Slide 7 - Quiz

Welke van de volgende synoniemen is het dichtstbij 'hooguit'?
A
Minstens
B
Altijd
C
Gemiddeld
D
Maximaal

Slide 8 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van 'hooguit'?
A
Minstens
B
Soms
C
Altijd
D
Nooit

Slide 9 - Quiz

Wat is een scène?
A
Een scène is een soort filmlocatie.
B
Een scène is een afgeronde eenheid binnen een toneelstuk.
C
Een scène is een technische term in de muziek.
D
Een scène is een type dansvoorstelling.

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een scène in een klaslokaal?
A
Een concertpodium met muzikanten en een juichend publiek.
B
Een leraar die uitleg geeft voor een groep studenten.
C
Een drukke markt met kraampjes en handelaren.
D
Een filmset met acteurs en cameraploeg.

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'dobberen' in het Nederlands?
A
Hard zwemmen in de zee
B
Diep duiken in een zwembad
C
Snel varen op een meer
D
Zachtjes op het water drijven

Slide 12 - Quiz

Wanneer kun je het beste gaan dobberen?
A
In het midden van de winter
B
Op een rustige zomerdag
C
Bij sterke stroming in de rivier
D
Tijdens een stormachtige dag

Slide 13 - Quiz

Welk type wateractiviteit is dobberen?
A
Een ontspannende bezigheid
B
Een intensieve sport
C
Een gevaarlijke uitdaging
D
Een snelle watersport

Slide 14 - Quiz

Wat is een geschikte plek om te dobberen?
A
Een drukke vaarroute
B
Een diepe zee met hoge golven
C
Een rustig meer of vijver
D
Een wildwaterbaan

Slide 15 - Quiz

Wat is een snorkel?
A
Een zwemvliezen
B
Een buis om onder water te ademen
C
Een soort duikbril
D
Een boot

Slide 16 - Quiz

Waar wordt een snorkel voor gebruikt?
A
Om sneller te zwemmen
B
Om te surfen
C
Om onder water te kunnen ademen
D
Om te duiken naar grote dieptes

Slide 17 - Quiz

Welk lichaamsdeel wordt bedekt met een snorkel?
A
De voeten
B
De oren
C
De mond en de neus
D
De armen

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel van een snorkel?
A
De zicht onder water verbeteren
B
Ademhalen tijdens het zwemmen
C
Vissen vangen
D
Sneller zwemmen

Slide 19 - Quiz

Wat is een veelvoorkomende toepassing van zeewier?
A
Het wordt gebruikt als brandstof
B
Het wordt verwerkt in kleding
C
Het wordt gebruikt als bouwmateriaal
D
Het wordt gebruikt in sushi.

Slide 20 - Quiz

Welke kleuren kan zeewier hebben?
A
Alleen wit
B
Alleen geel
C
Groen, bruin, rood en zelfs paars.
D
Alleen blauw

Slide 21 - Quiz