Welke functie hoort bij welk onderdeel van het oor?
Oorsmeerkliertjes
Buis van Eustachius
Gehoorzenuw
Trommelvlies
Slakkenhuis
Zet geluidstrillingen om in impulsen (= elektrisch signaal)
Vervoert impulsen naar de hersenen
Geeft geluidstrillingen door aan gehoorbeentjes
Houden het trommelvlies soepel
Regelt de luchtdruk in de trommelholte
1 / 34
suivant
Slide 1: Question de remorquage
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1
Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welke functie hoort bij welk onderdeel van het oor?
Oorsmeerkliertjes
Buis van Eustachius
Gehoorzenuw
Trommelvlies
Slakkenhuis
Zet geluidstrillingen om in impulsen (= elektrisch signaal)
Vervoert impulsen naar de hersenen
Geeft geluidstrillingen door aan gehoorbeentjes
Houden het trommelvlies soepel
Regelt de luchtdruk in de trommelholte
Slide 1 - Question de remorquage
Oefenen SO 3.1, 3.2 en 3.3
Met deze les kan je checken hoe goed je de leerstof al begrijpt.
In sommige dia's wordt
Lees de informatieblokken goed door. En maak zelf de vragen.
Slide 2 - Diapositive
3.1: zintuigen en prikkels
Je hebt verschillende soorten zintuigen: lichtzintuig, smaakzintuig, pijnzintuig... etc. Deze zintuigen zitten in organen. En elk zintuig is gevoelig voor één soort prikkel.
Maak de vragen.
Slide 3 - Diapositive
Sleep het/de zintuig(en) naar het goede orgaan
Oor
Oog
Neus
Tong
Huid
Gehoor-zintuig
Warmte-zintuigen
Smaakzintuigen
Pijnzintuig
Koude-zintuigen
licht-zintuigen
Tastzintuig
Reukzintuig
Slide 4 - Question de remorquage
Pijnzintuig
druk zintuig
warmte zintuig
koude zintuig
tast zintuig
Slide 5 - Question de remorquage
Hoe reageert je lichaam op een prikkel?
Wat gebeurt er in je lichaam wanneer een prikkel bij het zintuig komt? En welk zenuwstelsel is daarbij betrokken?
Maak de volgende vragen.
Slide 6 - Diapositive
Uit welke drie onderdelen bestaat ons zenuwstelsel?
Slide 7 - Question ouverte
Sleep de begrippen naar de juiste uitleg.
Een orgaan dat reageert op prikkels
Alle zenuwen, ruggenmerg en hersenen samen
iets waar je zintuigen op reageren
Hier wordt je bewust van prikkels
Een seintje dat via de zenuwen naar de hersenen of spieren gaat
Prikkel
Zenuwstelsel
Impuls
Zintuig
Hersenen
Slide 8 - Question de remorquage
1
2
3
4
Hersenen
Impulsen
Zintuigen
Prikkels
Slide 9 - Question de remorquage
1
2
3
4
5
In de zintuigcellen ontstaan impulsen
De impuls wordt door zenuwen naar de hersenen geleid
De hersenen verwerken de impulsen van alle zintuigen
Je wordt je bewust van wat je waarneemt
Een prikkel komt via het zintuig in de zintuigcel terecht
Slide 10 - Question de remorquage
Zet in de juiste volgorde:
impuls
zenuw
prikkel
hersenen
zintuig
Slide 11 - Question de remorquage
Combineer de juiste begrippen
Geluid
Elektrisch signaaltje
Gehoorzenuw
Smaakknopje
Oor
Zenuw
Zintuig
Impuls
Prikkel
Zintuigcel
Slide 12 - Question de remorquage
prikkel
zintuig
impuls
zenuw
hersenen
Ruggenmerg/wervelkolom
Slide 13 - Question de remorquage
3.2: Zien
Bij paragraaf 3.2 is het belangrijk om jezelf de volgende vragen te stellen:
- ken je alle onderdelen van het oog? (buitenkant en binnenkant)
- Weet je wat de functies (taken) zijn van deze onderdelen?
- Weet je op welke manier je kan zien?
Slide 14 - Diapositive
Beschermt het oog tegen vuil en te fel licht
Beschermt het oog tegen uitdroging
Verspreidt traanvocht over het oog
Zorgt ervoor dat zweet langs het oog loopt
Produceert traanvocht
Ooglid
Traanklier
Traanvocht
Wenkbrauw
Wimper
Slide 15 - Question de remorquage
Welk deel is aangegeven met nummer 1?
A
De traanbuis.
B
De traanklier.
C
De wimper.
Slide 16 - Quiz
Met welk nummer is de traanbuis aangegeven?
A
Nummer 1
B
Nummer 6
C
Nummer 7
D
Nummer 8
Slide 17 - Quiz
Welk onderdeel van het oog regelt de hoeveelheid licht in het oog?
A
Pupil
B
Iris
C
Hoornvlies
D
Lens
Slide 18 - Quiz
Welk onderdeel wijst A aan?
A
A
Traanklier
B
Oogzenuw
C
Oogspier
D
Traanbuis
Slide 19 - Quiz
Bestudeer de onderdelen van het oog
Slide 20 - Diapositive
Harde oogvlies
Netvlies
Vaatvlies
Vangt lichtprikkels op
beschermt alles wat binnenin het oog zit
Hierin zitten de bloedvaatjes die stoffen vervoeren die het oog nodig heeft
Slide 21 - Question de remorquage
Sleep de onderdelen van het oog naar de juiste plek.
Hoornvlies
Netvlies
Ooglens
Iris
pupil
Slide 22 - Question de remorquage
Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam
Slide 23 - Question de remorquage
Bij veel licht ziet de pupil er zo uit:
A
B
Slide 24 - Quiz
Accomoderen
Zoals je weet moet je lens van vorm veranderen wil je scherp kunnen zien. Het veranderen van vorm heet accomoderen. Jij moet weten welke vorm de lens heeft bij ver weg en dichtbij zien. Is de lens dan bol/plat? En op welke manier kan de lens van vorm veranderen?
Bestudeer de volgende dia.
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
In de afbeelding zie je een schematische doorsnede van twee ooglenzen en de kringspier die de vorm van de lenzen regelt. Je ooglens past zich aan als je naar een boek kijkt dat dicht bij je op tafel ligt. Welke vorm heeft de ooglens als je naar het boek kijkt? En wat is de vorm van de spier die dit regelt?
A
de lens heeft vorm 1
de spier heeft vorm A
B
de lens heeft vorm 1
de spier heeft vorm B
C
de lens heeft vorm 2
de spier heeft vorm A
D
de lens heeft vorm 2
de spier heeft vorm B
Slide 27 - Quiz
Lenzen + (bol) of - (hol)
Sommige mensen hebben een bril nodig omdat de lens niet goed kan accomoderen. Of omdat de oogbol te lang of te kort is.
Wanneer ben je bijziend? En welke lenzen (bril) heb je dan nodig? En wanneer ben je verziend?
Slide 28 - Diapositive
Iemand die bijziend is...
A
Kan goed dichtbij kijken
B
Kan goed in de verte zien
Slide 29 - Quiz
Wat is er aan de hand met iemand die verziend is?
A
Kan goed dichtbij kijken en goed ver weg kijken
B
Kan goed dichtbij kijken, niet goed ver weg kijken
C
Kan niet goed dichtbij kijken, wel goed ver weg
D
Kan niet goed dichtbij en niet goed ver weg kijken