Oefentoets Werk en Criminaliteit

Oefentoets
Criminaliteit en Werk
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Oefentoets
Criminaliteit en Werk

Slide 1 - Diapositive

1. Wie werkt?

1. Jan bezorgt pakketjes. Hij verdient niet veel, maar hij vindt het toch leuk werk.

2. Davy droomt ervan profvoetballer te worden. Nu speelt hij bij de A-junioren van DEV in Doorn.

A
A. Jan werkt, Davy werkt niet.

B
B. Davy werkt, Jan werkt niet.

C
C. Jan en Davy werken.

D
D. Jan en Davy werken niet.

Slide 2 - Quiz

2. Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1. Als je werkt, moet je zelf voor een veilige werkplek zorgen.

2. Als eigen baas werk je bijna altijd minder uren dan iemand in loondienst.

A
A. 1 is juist, 2 is onjuist.

B
B. 1 is onjuist, 2 is juist.

C
C. 1 en 2 zijn beide juist.

D
D. 1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 3 - Quiz

3. Het nettoloon is het brutoloon min loonbelasting en ….
Welke woorden zijn weggelaten?

A
A. de verzekeringspremies.

B
B. het reisgeld.

C
C. de toeslagen voor overwerk.

D
D. de btw.

Slide 4 - Quiz

4. Wat is een vacature?

A
A. Een netwerk van vrienden en kennissen.

B
B. Een open sollicitatie.

C
C. Een baan die vrij is.

D
D. Een arbeidsovereenkomst.

Slide 5 - Quiz

5. Je gebruikt je netwerk als je een baan zoekt:

A
A. in de krant.

B
B. via bekenden.

C
C. via het UWV.

D
D. via een uitzendbureau.

Slide 6 - Quiz

6. Wat is de goede volgorde als je werk zoekt?

1. Sollicitatiegesprek.

2. Arbeidsovereenkomst.

3. Vacature in de krant.

4. Sollicitatiebrief.

A
A. 1 - 2 - 3 - 4.

B
B. 3 - 2 - 4 - 1.

C
C. 3 - 4 - 1 - 2.

D
D. 4 - 1 - 3 - 2.

Slide 7 - Quiz

7. Met doorzettingsvermogen kun je klimmen op de maatschappelijke ladder.
 Deze uitspraak is:

A
A. juist.

B
B. onjuist.

Slide 8 - Quiz

8. Autocoureur Max Verstappen heeft een hoge maatschappelijke positie.
 Dat komt vooral door zijn …………
Welk woord is weggelaten?

A
A. talent.

B
B. kennis.

C
C. afkomst.

D
D. geld.

Slide 9 - Quiz

9. Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1. De maatschappelijke positie is de plaats die je in de samenleving hebt.

2. Een docent dankt zijn maatschappelijke positie aan zijn afkomst.

A
A. 1 is juist, 2 is onjuist.

B
B. 1 is onjuist, 2 is juist.

C
C. 1 en 2 zijn beide juist.

D
D. 1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 10 - Quiz

10. Mevrouw Clerc is altijd huisvrouw geweest. Ze is 67 jaar en heeft recht op AOW.
Deze uitspraak is:

A
A. juist.

B
B. onjuist.

Slide 11 - Quiz

13. Waar heb je na ontslag meestal recht op?

A
A. AOW.

B
B. Bijstand.

C
C. Een werkloosheidsuitkering.

D
D. Ziektegeld.

Slide 12 - Quiz

Als je één blikje cola steelt:

A
A. ben je asociaal.

B
B. pleeg je een misdrijf.

C
C. bega je een overtreding.

Slide 13 - Quiz

16. Een roofoverval is een voorbeeld van:

A
A. een misdrijf.

B
B. asociaal gedrag dat niet verboden is.

C
C. een overtreding.

D
D. een strafbaar feit dat minder erg is.

Slide 14 - Quiz

18. Als je kijkt naar de persoonlijke kenmerken van mensen die crimineel gedrag laten zien, dan komt criminaliteit vaker voor bij:

A
A. vrouwen tussen de 18 en 21 jaar.

B
B. schooluitvallers.

C
C. autochtone jongeren.

D
D. jongeren met een bijbaantje.

Slide 15 - Quiz

20. Een politieagent mag je fouilleren als hij je verdenkt van diefstal.
 Deze uitspraak is:

A
A. juist.

B
B. onjuist.

Slide 16 - Quiz

Als de politie je ……………………, moet je mee naar het politiebureau.
Wat is weggelaten in deze zin?

A
A. fouilleert.

B
B. huis doorzoekt.

C
C. arresteert.

D
D. herkent.

Slide 17 - Quiz

22. Een proces-verbaal is een verslag over:

A
A. de straf die een verdachte krijgt.

B
B. het misdrijf en de verdachte.

C
C. de rechtszaak.

D
D. wat er met de verdachte gaat gebeuren.

Slide 18 - Quiz

Wie bepaalt of een verdachte naar de rechter moet?

A
A. De politieagent die de verdachte arresteert.

B
B. De rechter zelf.

C
C. Bureau Halt.

D
D. De officier van justitie.

Slide 19 - Quiz

Een getuige moet tijdens de rechtszaak vragen eerlijk beantwoorden.
 Deze uitspraak is:

A
A. juist.
B

B. onjuist.

Slide 20 - Quiz

Wie komt het meest in aanmerking voor tbs?

A
A. Iemand die liegt tijdens de rechtszaak.
B
B. Iemand die voor de derde keer is opgepakt voor winkeldiefstal.

C
C. Iemand die veel kleine overtredingen begaat.

D
D. Iemand die in de war was toen hij iemand vermoordde.

Slide 21 - Quiz

Wat is een preventieve maatregel?

A
A. Een verdachte niet vervolgen.

B
B. Vaker een taak- en leerstraf geven.

C
C. Meer buurtagenten inzetten.

D
D. Een zwaardere straf opleggen.

Slide 22 - Quiz