woordenschat kap 11 VWO 5
1 / 21
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
benadrukken
A
benachdrucken
B
hervorheben
C
bestimmen
D
bezeichnen
Slide 2 - Quiz
ziektes, zoals...
Slide 3 - Question ouverte
mogelijk maken
Slide 4 - Question ouverte
Umsonst betekent tevergeefs en gratis
A
goed
B
fout
Slide 5 - Quiz
Het meervoud van das Werkzeug is:
A
die Werkzeugen
B
die Werkzeüge
C
die Werkzeuge
D
die Werkzëuge
Slide 6 - Quiz
das Engagement
Slide 7 - Question ouverte
löten
A
loten
B
solderen
C
lossen
D
aanklikken
Slide 8 - Quiz
Welk woord is fout gespeld?
A
speicheren
B
ebenfalls
C
das Labor
D
entfernen
Slide 9 - Quiz
eerste hulp bieden
Slide 10 - Question ouverte
die Mängel
Slide 11 - Question ouverte
Welk woord is juist?
A
der Nutzen
B
der Nutze
Slide 12 - Quiz
Hoeveel fouten?
Wann etwas Schief geht...
Wann etwas Schief geht...
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 13 - Quiz
chronisch zieken
Slide 14 - Question ouverte
das Kraftwerk
Slide 15 - Question ouverte
der Streik
Slide 16 - Question ouverte
af en toe
A
hin und her
B
gelegentlich
C
einmalig
D
ausgeprägt
Slide 17 - Quiz
de koorts
A
die Erkrankung
B
der Befund
C
die Taste
D
das Fieber
Slide 18 - Quiz
ergens moeite mee hebben
Slide 19 - Question ouverte
nalaten
Slide 20 - Question ouverte
Die Lage hat sich verschlechtert.
A
die Lage = de ligging
B
die Lage =de situatie
