THUISWERKEN week 41


Tekstdoelen (1)


  • Een schrijver heeft met een tekst altijd een bedoeling.
  • Bijvoorbeeld uitleggen hoe je voor een konijn  moet zorgen.
  • Er zijn een aantal tekstdoelen.
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare school

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon


Tekstdoelen (1)


  • Een schrijver heeft met een tekst altijd een bedoeling.
  • Bijvoorbeeld uitleggen hoe je voor een konijn  moet zorgen.
  • Er zijn een aantal tekstdoelen.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

5/10 Welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 4 - Diapositive

VANDAAG:
- doorgeven titel van je boek in Classroom
- wat weet je nog?
- Je weet wat er bedoeld wordt met het publiek van een tekst
- nakijken schooltaalwoorden
- vijf nieuwe schooltaalwoorden

Slide 5 - Diapositive

Publiek
Publiek = voor wie de tekst bedoeld is.
Bijvoorbeeld: kinderen, jongeren, volwassenen, ouders, docenten, enz.

Slide 6 - Diapositive

Voor welk publiek is deze tekst bedoeld?
NIEUWS
CO2-UITSTOOT

Coronavirus is – voor nu – goed voor het klimaat
Het is erg, dat coronavirus, maar voor het klimaat lijkt het een zegen te zijn. Althans op korte termijn. 

Slide 7 - Diapositive

Voor welk publiek is deze tekst geschreven?

Slide 8 - Diapositive

Publiek van een tekst
- breed publiek (algemeen onderwerp)
- kleiner, gespecialiseerd publiek (de lezer weet al iets van het onderwerp)
- voor een kleine groep mensen of een persoon

Slide 9 - Diapositive

Boek blz. 39

Maken: opdracht 48.
Hoe? ieder voor zich, fluisteren mag  
Hoe lang? 10 minuten

Slide 10 - Diapositive

Leesstrategieën
Wat is het doel en onderwerp van een tekst? 

Je hoeft niet de hele tekst goed te bestuderen om dat te weten te komen. Je leest ORIËNTEREND:
- titel en tussenkopjes;
- eerste en laatste zinnen;
- de eventuele plaatjes (illustraties) en de bronvermelding

Slide 11 - Diapositive

0

Slide 12 - Vidéo

Opdracht
Blz. 85 opdracht 39 (huiswerk voor donderdag)

Slide 13 - Diapositive

8/10: welkom klas 1hva!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 14 - Diapositive

Vandaag:
Nakijken huiswerk: blz. 85 opdracht 39 
Het onderwerp van een tekst
Woordenschat

Slide 15 - Diapositive

START

- weet je nog dat het onderwerp van een tekst dat is waar de tekst over gaat?

- weet je nog dat afbeeldingen, de titel en de eerste zinnen van een tekst vaak verklappen waar de tekst over gaat?

- weet je wat de bron van een tekst is?

lezen

Slide 16 - Diapositive

LEZEN

het onderwerp van een tekst



Als je het onderwerp van een tekst weet, weet je waar de tekst over gaat. 
Het onderwerp is één of een paar woorden.

Slide 17 - Diapositive

LEZEN

het onderwerp vinden (1)


Bekijk de afbeeldingen.

De afbeelding heeft iets met de tekst te maken.


Slide 18 - Diapositive

LEZEN

het onderwerp vinden (2)


Bekijk de titel.
De titel zijn de woorden die boven de tekst staan.
Door de titel weet je vaak al iets over het onderwerp.


Amsterdamse jeugd ontdekt zeilsport
Hoe verzorg je een konijn?
Broergeheim

Slide 19 - Diapositive

LEZEN

het onderwerp vinden (3)


Lees de eerste zinnen.
Daarin staat meestal waar de tekst over gaat.



Slide 20 - Diapositive

LEZEN

het onderwerp vinden (4)


Kijk ook waar de tekst uit komt. Uit een krant, een tijdschrift, de tv-gids? 
Dat noem je de bron van de tekst. De bron zegt vaak iets over het onderwerp. 

In het tijdschrift Goal! gaat het over voetbal en in je biologieboek staat bijvoorbeeld uitleg over het menselijk lichaam.

Slide 21 - Diapositive

Bekijk de tekst

Slide 22 - Diapositive

Wat is de titel
van de tekst?

Slide 23 - Question ouverte

Wat zie je op
de afbeelding?

Slide 24 - Question ouverte

Lees de eerste twee zinnen van de tekst. Wat is volgens jou het onderwerp van de tekst?

Slide 25 - Question ouverte

Gaat de tekst over het onderwerp dat jij bedacht had bij de vorige vraag?

Slide 26 - Question ouverte

Bekijk de bronnen van deze twee teksten. 
Door de bron weet je dat er in iedere tekst iets anders over luchtballonnen staat. 
Wat is het verschil als je kijkt naar de bronnen?

Slide 27 - Diapositive

In de eerste tekst gaat het om wat iemand heeft meegemaakt; het is een dagboek.
In de tweede tekst staan regels voor het reizen met een luchtballon; het is een handboek. 

Slide 28 - Diapositive

Lees de titel en de bron.

Slide 29 - Diapositive

Waar komt de tekst vandaan?
A
uit een geschiedenisboek
B
uit een krant
C
uit een vakantiefolder

Slide 30 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland

Slide 31 - Quiz

Opdracht:
Je kijkt je gemaakte huiswerk na (opdracht 39, blz. 85).
HOE?
1. op Classroom staan de antwoorden (zie Schoolwerk--->
    Leesvaardig --> 8/10 antwoorden)
2. je verbetert je antwoorden IN EEN ANDERE KLEUR
3. je maakt een foto van je verbeterde werk en levert deze in op Classroom --> schoolwerk --> leesvaardig --> 8/10 inleveren

Slide 32 - Diapositive