Hoofdletters en leestekens

P1 hoofdletters en leestekens 2 havo/vwo
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

P1 hoofdletters en leestekens 2 havo/vwo

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Om mee te beginnen:
1. Geef aan of het om een hww, kww of zww gaat. 
- Ik schijn met mijn telefoon. 
- Het schijnt een fel lichtje te zijn. 
- Ik loop over straat. 

2. Benoem de woordsoorten. 
- Zo'n rode telefoon is mooi. 

Slide 3 - Diapositive

Voor vandaag: 
  • Ik vraag om extra uitleg 
  • Ik oefen met de oefentoets 
  • Ik leer voor NE (of een ander vak)

Slide 4 - Diapositive

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 5 - Diapositive

Puntkomma
  • Zit tussen een punt en een komma in
  • De zin na de puntkomma heeft een belangrijk verband met de zin voor de puntkomma. 

    Voorbeeld: Beginnen jullie maar alvast; door vertragingen is meneer Vogelzang wat later. 

Slide 6 - Diapositive

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 7 - Diapositive

Leestekens

Slide 8 - Diapositive

Noteer het juiste antwoord en vervoeg de werkwoorden
1. Het is echt een mooi/mooie huis! 
2. De ... (verkopen) spullen (leveren) veel geld op. (v.t.)
3. (Fluisteren) zei hij: 'Je moeder!'

Slide 9 - Diapositive

Voor vandaag: 
  • Ik weet wanneer een bijvoeglijk naamwoord wel of geen -e krijgt 
  • Ik weet hoe ik een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord/tegenwoordig deelwoord moet vervoegen

Slide 10 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord -e
ZN met de/het
ZN met een
- De blije docent
- Het mooie huis
- Een blije docent
- Een mooi huis
Waarom een mooi huis en niet een mooie huis?

Slide 11 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord zonder -e
ZN met de/het
ZN met een
- De blije docent
- Het mooie huis
- Een blije docent
- Een mooi huis
1. Het zelfstandig naamwoord is een 'het-woord' (huis, meisje, jongetje). 
2. Het lidwoord 'een' staat voor het bijvoeglijk naamwoord (het kleine jongetje is een blij jongetje)

Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
1. Voltooid deelwoord + e
2. Je schrijft het zo kort mogelijk op zonder dat de betekenis van het woord verandert (de beklede) stoel)
! Eindigt een voltooid deelwoord met -en of gaat het om een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord? Dan -en!

Het gekochte huis is best duur.
Het verlaten huis stond er spookachtig bij. 
De zilveren deurknop was gestolen door boefjes. 


Slide 13 - Diapositive

Bijvoeglijk gebruikt tegenwoordig deelwoord
1. Infinitief (hele werkwoord + de)

De lachende automobilist reed door terwijl de huilende vrouw haar middelvinger opstak. 

2. Infinitief (hele werkwoord + d)

Een opvallend tasje, zeg! 

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag, H2!
Individueel en in stilte (10 minuten), daarna in duo's (10 minuten)
Eerder klaar? Spelling 4.9 opdracht 5. 
Vragen? Na tien minuten

Opdracht: 4.9 spelling opdracht 1, 3, 4 en 5. 

Slide 15 - Diapositive

Aan de slag, V2!
Individueel en in stilte (10 minuten), daarna in duo's (20 minuten)
Eerder klaar? Spelling 4.9 opdracht 8. 
Vragen? Na tien minuten

Opdracht: 4.9 spelling opdracht 1, 3, 4 en 5. 

Slide 16 - Diapositive

Ter afsluiting
1. Een (beschadigd/beschadigde) boek zal een boete opleveren. 
2. Een (rennend/rennende) kind langs de weg betekent altijd gevaar! 

Slide 17 - Diapositive

Om mee te beginnen:
1. Een ...(aarzelen) klant
2. Een ...(passend) colbert
3. Een ...(schreeuwen) kleur
4. De ...(beklede) stoel
5. De verloren tafel

Slide 18 - Diapositive

Voor vandaag: 
  • Ik weet wat ik moet kennen en kunnen voor de toets
  • Ik weet welke leestekens ik wanneer moet gebruiken 

Slide 19 - Diapositive

Kennen en kunnen toets

Slide 20 - Diapositive

Keuze!
Keuze 1
Keuze 2
- Je luistert naar een korte uitleg over de belangrijkste leestekens. 
- Je gaat aan de slag met de oefentoets. 

Examensleutel: nXCSzg
- Je gaat gelijk aan de slag met een oefentoets.

Examensleutel: nXCSzg

Slide 21 - Diapositive

Wanneer een komma?

Slide 22 - Diapositive

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 23 - Diapositive

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 24 - Diapositive

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 25 - Diapositive

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 26 - Quiz

Loop naar de maan.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 27 - Quiz

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 28 - Quiz

Op Maandag hebben we een toets.

A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 29 - Quiz

In Maart ben ik jarig!
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 30 - Quiz

Maak van taalverzorging 1: opdracht 27 t/m 29
Maak van taalverzorging 2: opdracht opdracht 15 

Slide 31 - Diapositive

Ik snap de theorie van hoofdletters en leestekens.
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quiz