Unit 4 - Lesson 1 - Imperative, Personal Pronouns and Vocab. 4.1

Wat betekent IMPERATIVE in het Nederlands?
1 / 14
suivant
Slide 1: Question ouverte
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Wat betekent IMPERATIVE in het Nederlands?

Slide 1 - Question ouverte

Wat is de Nederlandse betekenis van het woord "Personal pronouns"

Slide 2 - Question ouverte

Hoe maak je de gebiedende wijs in het Engels (positieve vorm)?
A
met de ik-vorm van het werkwoord
B
met het hele werkwoord
C
met het voltooid deelwoord
D
met de zij/hij/het-vorm van het werkwoord

Slide 3 - Quiz

Hoe maak je de gebiedende wijs in het Engels (negatieve vorm)?
A
met doesn't + hele werkwoord
B
met het hele werkwoord
C
met don't + hele werkwoord
D
met am/are/is

Slide 4 - Quiz

Vertaal: het eens zijn

Slide 5 - Question ouverte

Vertaal: koekje

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: friet, patat

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal: walgelijk

Slide 8 - Question ouverte

Vetaal: mengen

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal: lepel

Slide 10 - Question ouverte

Vertaal: (to) sound

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: vreemd

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: Eet je patat op!

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: Ga niet zitten!

Slide 14 - Question ouverte