Het werkwoord écrire + herhaling imparfait en futur

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les kun je het werkwoord écrire vervoegen en weet je weer hoe je de imparfait en de futur maakt


1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Le but d'aujourd'hui: 
Aan het eind van de les kun je het werkwoord écrire vervoegen en weet je weer hoe je de imparfait en de futur maakt


Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat is de imparfait voor tijd?
A
tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooide tijd
D
toekomende tijd

Slide 3 - Quiz

Dus: j'écrivais = ....
A
ik heb geschreven
B
ik zal schrijven
C
ik schreef
D
ik schrijf

Slide 4 - Quiz

Hoe maak je ook al weer de imparfait? Welke stappen volg je? Stap 1..., Stap 2.... stap 3...

Slide 5 - Question ouverte

Doe dit met het werkwoord: donner (geven)

Slide 6 - Question ouverte

Wij schreven:
A
Ils écrivaient
B
nous écrivons
C
nous avons écrit
D
nous écrivions

Slide 7 - Quiz

Zij schreef:
A
Ils écrivent
B
Elle écrit
C
Elle écrivait
D
Ils écrivaient

Slide 8 - Quiz

Jij hebt geschreven:
A
tu écris
B
tu as écrit
C
tu écrivais
D
tu a écrit

Slide 9 - Quiz

Wat is de futur voor tijd?
A
Onvoltooid verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd
C
Voltooid tegenwoordige tijd
D
Toekomende tijd

Slide 10 - Quiz

Dus: vous écrirez =
A
jullie zullen schrijven
B
jullie schrijven
C
u zult schrijven
D
zij zullen schrijven

Slide 11 - Quiz

Hoe maak je ook al weer de futur? Stap 1... Stap 2....

Slide 12 - Question ouverte

Doe dit met het werkwoord: prendre = nemen

Slide 13 - Question ouverte

ik zal schrijven
Jij zult schrijven
Hij zal schrijven
Wij zullen schrijven
Jullie zullen schrijven
Zij zullen schrijven
nous écrirons
Vous écrirez
Ils écriront
J'écrirai
Tu écriras
Il écrira

Slide 14 - Question de remorquage

Welke onregelmatige werkwoorden ken je nog meer?

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Hoe maak je de futur van: :

aller, avoir, être, devoir, faire, pouvoir, vouloir ( apart invoeren)

Slide 18 - Carte mentale

wij zullen zijn
jullie zullen hebben 
jij zult doen
u zult willen
hij zal gaan
u zult kunnen
ik zal moeten
tu feras
nous serons
je devrai
vous aurez
vous voudrez
vous pourrez
il ira

Slide 19 - Question de remorquage

écrire

Slide 20 - Carte mentale