Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H10 - Afrekenen in een winkel
gepast betalen
geld erbij?
hoeveel geld erbij?
afrekenen met prijs per kilo
afrekenen met prijs per meter
Slide 1 - Diapositive
Gepast betalen:
De klant geeft precies het bedrag dat het artikel kost.
Niet gepast betalen:
De klant geeft (iets) meer dan het artikel kost.
De klant krijgt het 'extra geld' terug.
Dit heet wisselgeld
Slide 2 - Diapositive
De klant moet €16,95 betalen. Hij geeft een biljet van €20,-
De klant betaalt:
A
gepast
B
niet gepast
Slide 3 - Quiz
wisselgeld
Slide 4 - Diapositive
Liesbeth koopt twee cadeaus. Ze moet het volgende betalen:
Cadeau 1: € 15,- Cadeau 2: € 43,- Ze betaalt met: €100,- Wat krijgt ze terug?
A
€ 58,-
B
€ 52,-
C
€ 32,-
D
€ 42,-
Slide 5 - Quiz
Nora koopt voor haar nichtje twee cadeaus. Ze moet het volgende betalen: Cadeau 1: € 83,50 Cadeau 2: € 110,50 Ze betaalt met: € 200,- Wat krijgt ze terug?
A
€ 6,-
B
€ 194,-
C
€ 5,-
D
€ 4,-
Slide 6 - Quiz
geld erbij
Slide 7 - Diapositive
De klant moet €31,20 betalen. Wat vraag je erbij?
Slide 8 - Question ouverte
De klant moet €31,- betalen. De klant geeft € 40,- Wat vraag je erbij?
Slide 9 - Question ouverte
handig betalen
Slide 10 - Diapositive
Je moet € 10,50 betalen. Je wilt € 5,- terugkrijgen.
Wat geef je?
A
€ 16,50
B
€ 15,-
C
€ 11,50
D
€ 15,50
Slide 11 - Quiz
Je moet betalen: € 8,50 De kassamedewerker geeft € 12,- terug. Wat heb je gegeven?
Slide 12 - Question ouverte
Je moet € 3,25 betalen. Je wilt € 2,- terugkrijgen.
Wat geef je?
A
€ 5,25
B
€ 6,25
C
€ 4,50
D
€ 5,-
Slide 13 - Quiz
prijs per ... ..
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
15 kilo kost €60,- Wat kost 1 kilo?
A
€ 20,-
B
€ 40,-
C
€ 4,-
D
€ 2,-
Slide 16 - Quiz
1 liter=1000ml Hoeveel bekers kun je vullen?
A
6 bekers per pak, dus 12
B
8 bekers per pak, dus 2 x 8 = 16 bekers
C
gewoon 8 bekers
D
250 : 2 = 125
Slide 17 - Quiz
Deze tompoezen kosten samen € 24,-
Wat kosten 8 tompoezen?
A
€ 10,-
B
€ 15,-
C
€ 18,-
D
€ 16,-
Slide 18 - Quiz
Het verven van 1 meter muur kost € 2,-. Jesse wil een muur van 10 meter verven.
Wat is de prijs voor het verven van de hele muur?
Slide 19 - Question ouverte
3 liter yoghurt kost kost € 2,40.
Wat is de prijs per liter?
A
€ 1,-
B
€ 0,80
C
€ 0,90
D
€ 1,50
Slide 20 - Quiz
Hout voor het maken van een schutting kost € 12,- per 1 m2. Bas wil een schutting maken van 20 m2. Wat is de prijs voor het hout van de schutting?
Slide 21 - Question ouverte
In de supermarkt kost 10 gram boter € 0,75. Voor het maken van een taart heeft Isa 200 gram boter nodig. Wat is de prijs voor 200 gram boter?
Slide 22 - Question ouverte
6 gitaarlessen kosten € 42,60
Hoeveel kost 1 gitaarles?
A
€ 7,10
B
€ 7,60
C
€ 7,-
D
€ 7,05
Slide 23 - Quiz
Het verven van 30 m2 muur kost € 90,-.
Wat is de prijs per m2? Denk aan de komma's.
Slide 24 - Question ouverte
Mirjam en Bart betalen voor 2 kaartjes voor het wildwaterpark € 52,40.
Hoeveel kost 1 kaartje voor het wildwaterpark?
A
€ 104,80
B
€ 26,20
C
€ 27,20
D
€ 35,20
Slide 25 - Quiz
Het vullen van een zwembad met 50 liter water kost € 25,-.
Wat is de prijs per liter?
Slide 26 - Question ouverte
Als jij iets hebt betaald, tel jij het wisselgeld na?
Nooit
meestal niet
meestal wel
Altijd
Ik betaal nooit/ alleen met pin
Slide 27 - Sondage
Slide 28 - Vidéo
01:58
Geef jij een teveel aan wisselgeld terug?
ja
nee
ligt aan het bedrag
Slide 29 - Sondage
03:36
Wat doet de klant?
Ze geeft het geld terug
Ze zegt niks
iets anders
Slide 30 - Sondage
05:41
Als jij teveel geld geeft aan een klant en je krijgt het niet terug?