Rekenles klas 2 Verkoop & Logistiek week

Werken met geld
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkooppraktijkPraktijkonderwijsLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Werken met geld

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je kan de soorten betaalmiddelen benoemen
  • Je kan vertellen hoe je echt geld van nep geld kan onderscheiden
  • Je weet de stappen van geld terug geven

Slide 2 - Diapositive

Kassawerkzaamheden
Deze les:
  • Artikelen afrekenen
  • Geld teruggeven

Slide 3 - Diapositive

Betaalmiddelen 2025

Slide 4 - Diapositive

Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten

  • Geld dat je kan aanraken
  • Vaak kleine bedragen
  • Kan vervalst worden

Slide 5 - Diapositive

Echt of nep geld?

Slide 6 - Diapositive

Kenmerken briefgeld
  • Het watermerk;
  • De veiligheidsdraad;
  • Het doorzichtcijfer;
  • Het zilverkleurige streephologram;
  • Het vierkante hologram;
  • De glanzende zilverkleurige band;
  • De van kleur veranderende waarde cijfers op het biljet;
  • Het soort papier;
  • De voelbare inkt.

Slide 7 - Diapositive

Giraal geld
Giraal geld = geld dat op een rekening staat
  • Pinpas of creditcard nodig
  • Hiermee kan je alleen betalen met een pinautomaat of betaalautomaat
  • Nu ook met je telefoon op horloge!

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

wisselgeld

Slide 10 - Diapositive

Wat is gepast betalen?

Slide 11 - Question ouverte

Instructie
Gepast betalen = het bedrag precies betalen. 

Vaak lukt dit niet, omdat de klant niet alle munten en biljetten in zijn portemonnee heeft zitten. 

Wat kun je dan doen?
--> Je krijgt meer geld en geeft wisselgeld.

Slide 12 - Diapositive

Wat is wisselgeld denk je?

Slide 13 - Question ouverte

Instructie
Wisselgeld = geld dat je teruggeeft als de klant te veel heeft betaald.
Stel iemand koopt deze pen.           
Hij kost: €1,00                      Klant betaalt met:            Hoeveel geld geef je terug?

Slide 14 - Diapositive

Oefenen
Ieder tweetal krijgt:                                    Kijk eerst het filmpje:
4 muntjes van 10 cent
3 muntjes van 20 cent
1 muntjes van 50 cent
1 muntje van 1 euro
2 muntjes van 2 euro
1 briefje van 5 euro

Slide 15 - Diapositive

Opdracht 1
Leg het wisselgeld op tafel.

Klant koopt een ijsje. 
Prijs: €2,00.                         Klant betaalt met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 2
Leg het wisselgeld op tafel.

Klant koopt een voetbal. 
Prijs: €4,60.                           Klant betaalt met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 17 - Diapositive

Opdracht 3
Leg het wisselgeld op tafel.

Klant koopt een pakje kauwgom. 
Prijs: €2,80.              Klant betaalt met:               Wat is het wisselgeld?

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 4
Leg het wisselgeld op tafel.

Klant koopt een schrijfblok. 
Prijs: €0,95.                           Klant betaalt met:                Wat is het wisselgeld?

Slide 19 - Diapositive

Geld terug geven: stappen
Eerst naar 1 euro
Reken terug naar briefgeld
Reken terug naar het gegeven geld.

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld 1

Ik betaal een boek van 23,95.
Ik geef 30 euro.
Wat krijg ik terug?

Terug 6,05
Voorbeeld 2

Ik betaal een lunch van 76,44
Ik geef 90 euro.
Wat krijg ik terug?

Terug 13,56


Slide 21 - Diapositive

Instructie
Als iemand bij de kassa de hele dag wisselgeld terug moet geven, dan raakt het geld op. 

Daarom kun je ook weleens geld erbij vragen. 


Slide 22 - Diapositive

GEEN geld bijvragen
De klant moet betalen: €10,50
De klant betaalt met: 

Dat kost veel wisselgeld:



Slide 23 - Diapositive

WEL geld bijvragen
De klant moet betalen: €10,50
De klant betaalt met: 

Nu vraag jij €0,50 bij. Dan heeft de klant €20,50 betaald. 

€20,50 - €10,50 = €10. Dit kost minder wisselgeld: 

Slide 24 - Diapositive

Wat vraag je bij?
De klant moet €20,10 betalen.
De klant geeft €30
A
€20
B
niks
C
€0,10
D
€0,30

Slide 25 - Quiz

Wat vraag je bij?
De klant moet €50,60 betalen.
De klant geeft €60
A
€60
B
€0,60
C
€0,50
D
niks

Slide 26 - Quiz

Wat vraag je bij?
De klant moet €80,15 betalen.
De klant geeft €100
A
€0,15
B
€0,20
C
€0,05
D
€0,25

Slide 27 - Quiz

Aan de slag

We gaan nu nog meer oefenen met geld teruggeven!
timer
10:00

Slide 28 - Diapositive

Wat hebben we geleerd?
Gepast betalen = 

Wisselgeld =

Waarom vragen mensen geld bij?

Slide 29 - Diapositive

Hoe kan je echt geld herkennen? Benoem een kenmerk

Slide 30 - Question ouverte