TL2, chapitre 5 Bron H

Welk voorzetsel gebruik je altijd voor een stad? (Bijvoorbeeld ik woon IN Meppel)
1 / 22
suivant
Slide 1: Carte mentale
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welk voorzetsel gebruik je altijd voor een stad? (Bijvoorbeeld ik woon IN Meppel)

Slide 1 - Carte mentale

Weet je welke voorzetsels je in het Frans voor landennamen kunt gebruiken?

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Vidéo

Dus....
Bij vrouwelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 4 - Quiz

Bij mannelijke landen gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 5 - Quiz

Bij landen die meervoud zijn gebruik je
A
du
B
en
C
au
D
aux

Slide 6 - Quiz

Voorzetsels bij plaatsnamen
De Nederlandse woorden in en naar vertaal je in het Frans met het woord à


Schrijf het accent naar links altijd mee bij à!
Doe je het niet? Dan staat er 'heeft' en niet 'in' of 'naar'

Slide 7 - Diapositive

Welk voorzetsel?
Elle va ____ Portugal
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 8 - Quiz

Welk voorzetsel?
Nous habitons ____ France
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 9 - Quiz

Welk voorzetsel?
Tu as été ____ Paris?
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 10 - Quiz

Welk voorzetsel?
Je vais ____ Amsterdam.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel?
Mon frère va _____ États-Unis.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 12 - Quiz

Welk voorzetsel?
Vous êtes _____ Espagne?
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 13 - Quiz

Welk voorzetsel?
Ma soeur habite ____ Suisse.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 14 - Quiz

Welk voorzetsel?
Il va ____ Japon.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 15 - Quiz

Welk voorzetsel?
Je veux aller ____ Danemark.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 16 - Quiz

Welk voorzetsel?
Nous sommes _____ Pays-Bas.
A
à
B
au
C
aux
D
en

Slide 17 - Quiz

Hoe zit het dus?
Bij mannelijke landen gebruik je ...

Slide 18 - Question ouverte

Hoe zit het dus?
Bij vrouwelijke landen gebruik je ...

Slide 19 - Question ouverte

Hoe zit het dus?
Bij meervouds landen gebruik je ...

Slide 20 - Question ouverte

Hoe zit het dus?
Bij steden gebruik je ...

Slide 21 - Question ouverte

Weet je nu welke voorzetsels je bij landen en steden moet gebruiken?
A
Bij steden weet ik het, bij landen niet.
B
Bij landen weet ik het, bij steden nog niet.
C
Ja! Ik snap het !
D
Ik snap het allebei nog niet!

Slide 22 - Quiz