Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Deutsch
Slide 1 - Diapositive
Was machen wir diese Woche?
- Wiederholung letzter Woche
- Starten mit Personalverben im vierten Fall
- Üben
- Unterschied ( verschil) Personalverben und Possesivpronomen.
Slide 2 - Diapositive
Noteer de vijf voorzetsels met de derde naamval inclusief vertaling
Slide 3 - Carte mentale
Persoonlijk voornaamwoord / Personalpronomen
1e - 4e naamval
ich - mich
du - dich
er - ihn
sie - sie
es - es
wir - uns
ihr - euch
sie - sie
Sie - Sie
wer - wen
Slide 4 - Diapositive
....... (voor wie) ist der Spiegel?
A
für wer
B
für wen
C
für wem
Slide 5 - Quiz
Ich spiele ....... (tegen hem)
A
gegen er
B
gegen ihm
C
gegen ihn
Slide 6 - Quiz
Ich liebe meine Katze und kümmere mich gern ......... (om haar)
A
um Sie
B
um Ihnen
C
um ihnen
D
um sie
Slide 7 - Quiz
Verschil tussen persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
Slide 8 - Diapositive
Vertel: wat is het verschil?
Slide 9 - Question ouverte
Bezittelijk:
Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan: het is van iemand. Je zet de bezittelijke voornaamwoorden voor zelfstandige naamwoorden, op de plek van de lidwoorden der/die/das of ein/eine.
Slide 10 - Diapositive
Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:
ENKELVOUD
ik - mijn - mein
jij - jouw - dein
zij - haar - ihr
hij - zijn - sein
het - zijn - sein
Slide 11 - Diapositive
Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.
MEERVOUD:
wij - ons/onze - unser
jullie - jullie - euer
zij - hun - ihr
u - uw - Ihr
Slide 12 - Diapositive
Persoonlijk:
Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die personen benoemen in een zin zonder daarbij de naam te noemen.
Slide 13 - Diapositive
Dit zijn ze dus.
ich - mich
du - dich
er - ihn
sie - sie
es - es
wir - uns
ihr - euch
sie - sie
Sie - Sie
wer - wen
Slide 14 - Diapositive
Beispiel:
Dit is mijn auto. Das ist mein Auto.
Hij speelt zaterdag tegen hem. Er spielt Samstag gegen ihn.
Slide 15 - Diapositive
An die Arbeit!
Starten mit Lektion 2
Slide 16 - Diapositive
Wat vind je nog moeilijk? Dan gaan we dat in de tweede les van deze week bespreken.