Voegwoorden - en/want/maar/dus/of/omdat/als

Voegwoorden
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voegwoorden

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voegwoorden

Slide 2 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Voegwoorden

en/want/maar/dus/of/omdat/als

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'EN'

1.   wie of wat + ww + rest
Marieke + drinkt +  koffie
2. wie of wat +ww + rest
Koen + drinkt + thee


             
Marieke drinkt koffie en Koen drinkt thee.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'want'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
Marieke + drinkt + koffie
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats 
De thee + is  +op
        

           
Marieke drinkt koffie want de thee is op.

Slide 5 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'maar'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke + wil + graag + koffiedrinken
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
De koffie + is + koud     (+geworden)
           
Marieke wil graag koffiedrinken, maar de koffie is koud (geworden)

Slide 6 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'dus'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke +is + ziek
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + kan + vandaag + niet + komen werken
           
Marieke is ziek, dus ze kan vandaag niet werken. 

Slide 7 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'of'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
     Marieke + fietst + naar haar werk
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + gaat + met de bus
           
Marieke fietst naar haar werk of ze ze gaat met de bus.

Slide 8 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik hou van fietsen ...... van wandelen

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Mijn familie is groot ...... ik heb 10 broers en zussen!

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De cursisten werken hard ....... ze mogen eerder naar huis.

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De docent geeft een opdracht ....... niet iedereen snapt het.

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vrouw luistert muziek ....... ze leest een boek.

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik wil graag verhuizen ....... ik wil een huis met een tuin.
Ik sta in de file ...... ik kom te laat op mijn werk.
Ga je op de fiets ..... ga je liever met de bus?
Mijn opa is 83 ......................... mijn oma is 81 jaar.
Ik wil graag uitslapen ................ de buurman maakt veel lawaai!
want
dus
of
en
maar

Slide 15 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'OMDAT'

1.   wie of wat + ww + rest
Marieke + drinkt +  koffie
2. wie of wat +ww + rest
Ze + vindt + dat lekker


             
Marieke drinkt koffie omdat ze dat lekker vindt.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2 zinnen verbinden met 'ALS'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
Marieke + drinkt + koffie
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats 
De thee + is  +op
        

           
Marieke drinkt koffie als er geen thee is. 

Slide 17 - Diapositive

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik ga fietsen ...... ik niet van wandelen hou.

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik maak mijn huiswerk vanavond ...... ik klaar ben met werken!

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De cursisten werken hard ....... ze dan eerder naar huis mogen.

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De docent geeft een opdracht ....... de uitleg klaar is.

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De vrouw luistert muziek ....... ze in de tuin werkt.

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Zinnen met voegwoorden
1. Ik ga naar de les maar ik ben ziek.
2. Ik ga naar de les want ik wil goed Nederlands leren.
3. Ik ga naar de les of naar mijn werk.
4. Ik ga naar de les dus ik neem mijn boek mee.
5. Ik ga naar de les omdat ik goed Nederlands wil leren.
6. Ik ga naar de les en daarna naar school.
7. Ik ga naar de les als ik een contract heb.

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 25 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions