BTZ 3 december

Nederlands 3 december
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Nederlands 3 december

Slide 1 - Diapositive

Programma

- Welkom en absentie/presentie
- Huiswerk vorige les
- Wat weet je al?  We testen je kennis.

- Uitleg zij, hun en hen
- Zelf aan de slag met opdrachten 
- Eventueel opdrachten bespreken
- Uitleg; als en dan
- Zelf aan de slag met opdrachten
- Korte pauze
- Bespreken huiswerk voor  volgende les en verder met opdr.


Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- Weet je wanneer je als gebruikt en wanneer je dan gebruikt.
- Ken je het verschil tussen zij, hun en hen.
- Heb je geoefend met het onderdeel: 'Lezen'.
- Weet je waar je thuis mee aan de slag kan.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat weet je al?
We testen eerst je kennis!

Slide 5 - Diapositive

Welke zin is juist geformuleerd?
A
Met hun wil ik niet samenwerken.
B
Met hen wil ik niet samenwerken.

Slide 6 - Quiz

Welke zin is juist geformuleerd?
A
Ik heb hun een compliment gegeven.
B
Ik heb hen een compliment gegeven.

Slide 7 - Quiz

Welke zin is juist geformuleerd?
A
Wij hebben hen uitgezwaaid.
B
Wij hebben hun uitgezwaaid.

Slide 8 - Quiz

Ronnie probeert net zo'n goede darter te worden als/dan zijn vader.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quiz

Ik ben veel leniger als/dan Witmar, maar zijn conditie is weer veel beter als/dan die van mij.
A
als/als
B
als/dan
C
dan/dan
D
dan/als

Slide 10 - Quiz

Steven kreeg een boete, omdat hij meer ..... twintig kilometer te hard reed.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quiz

HEN gebruik je: 
1. Na een voorzetsel:
Ik geef het boek aan hen.
Wil je dat voor hen doen.
Wij gaan bij hen op bezoek.
Ik ga naar de kermis met hen.
2. Als lijdend voorwerp:
Wij hebben hen nog gebeld.
De directeur ontslaat hen.
Zij vergeet hen nooit.
Ik bekijk hen.


Hun huis staat in brand.
Dit is hun caravan.
HUN gebruik je: 

1. Om bezit uit te drukken.
Hun auto is stuk.
Dit is hun caravan.

2. Als je hun kan vervangen dooreen voorzetsel + hen (aan hen, voor hen, bij hen, volgens hen, etc.) 

Ik geef hun een lolly (hun = aan hen)
Hij schonk hun een kopje koffie in (hun = voor hen)
Hij rookt hun te veel (hun = volgens hen, wat hen betreft)


Slide 12 - Diapositive

Hun/ zij
Vaak wordt 'hun' als onderwerp gebruikt. Dat is fout: 'hun' is NOOIT het onderwerp van een zin. Gebruik in dit geval 'zij'.

Dus niet: Hun hebben koffie gedronken.
Wel: Zij hebben koffie gedronken.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Gebruik van dan
  • Na een overtreffende trap: groter dan, meer dan, beter dan
  • Er is altijd -er- te zien!
  • Dus: 
  • kleiner dan, groter dan, meer dan, leuker dan…

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Huiswerk


Maken opdrachten:
- zij, hun en hen (taalverzorging - stijl)
- als en dan (taalverzorging - stijl)
- tekstindeling (lezen - opbouwopdrachten)
- samenhang: husseltaak (lezen - opbouwopdrachten)


Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Als - dan
Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.
Bij gelijkheid gebruik je als, bij ongelijkheid gebruik je dan.

Voorbeeld:
Eva is net zo groot als Anna.
Tom is groter dan Stefan.

Slide 20 - Diapositive