MOA Les 2 Stijl: Zij hun hen en als/dan en naast/langs

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

START

- weet je wanneer je zij - hen - hun moet gebruiken

taalverzorging

formuleren

Wanneer gebruik je 

'zij', 'hun' en 'hen'?

Ezelsbruggetje

Hen: met voorzetsel

Hun: 'zunder' voorzetsel

De gastvrouw geeft hun iets te drinken. (hun = aan hen)

De gastvrouw geeft aan hen iets te drinken.

De gastvrouw geeft ze iets te drinken.

HEN gebruik je: 

1. Na een voorzetsel:

Ik geef het boek aan hen.

Wil je dat voor hen doen.

Wij gaan bij hen op bezoek.

Ik ga naar de kermis met hen.

2. Als lijdend voorwerp:

Wij hebben hen nog gebeld.

De directeur ontslaat hen.

Zij vergeet hen nooit.

Ik bekijk hen.

Hun huis staat in brand.

Dit is hun caravan.

HUN gebruik je: 

1. Om bezit uit te drukken.

Hun auto is stuk.

Dit is hun caravan.

2. Als je hun kan vervangen door een voorzetsel + hen (aan hen, voor hen, bij hen, volgens hen, etc.) 

Ik geef hun een lolly (hun = aan hen)

Hij schonk hun een kopje koffie in (hun = voor hen)

Hij rookt hun te veel (hun = volgens hen, wat hen betreft)

Wat weten....nou helemaal van jongeren?

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Met......gaat het prima.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Ik feliciteerde.......uitbundig.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Nadat ze een fikse boete hadden gekregen, fietsten.......nooit meer op het troittoir.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Ik heb het .....nog zo gezegd.

1. Zij
2. Hun
3. Hen

Wanneer gebruik je 'dan' en wanneer 'als'?

Als en dan gebruik je bij vergelijkingen.

Bij vergrotende trap (groter, beter, etc.) gebruik je dan.

• Hij is sneller dan jij (bent).

Bij gelijkheid (even groot, even leuk, etc.) dan gebruik je het woord als.

• Zij is net zo snel als ik (ben).
• hij is even breed als mijn vader (is).

Bij vergelijkingen met zo gebruik je altijd als, ook als er sprake is van ongelijkheid.

Hij eet twee keer zoveel als ik.

Wanneer gebruik je:

naast?

langs?

Langs of naast?

Naast = stilstaand

Langs = beweging (lopen)

Hij staat naast haar.

Hij loopt langs de huizen.

Deze pen ziet er precies hetzelfde uit (als / dan) die andere.

1. als
2. dan

Jelle heeft al langer (als / dan) een week niet meer gerookt.

1. als
2. dan

Het boek is net zo mooi (als / dan) de film.

1. als
2. dan

De jongen die naast/langs mij in de bioscoop zat, at een grote zak popcorn?

1. naast
2. langs

De bal vloog naast/langs mijn oor.

1. naast
2. langs

Bob liep twee keer naast/langs ons zonder ons te zien.

1. naast
2. langs

Die man die de hele avond naast/langs ons stond tijdens de receptie, kon enorm zeuren.

1. naast
2. langs

Overal waar de ronde voorbijkomt, staan mensen naast/langs de weg te zwaaien.

1. naast
2. langs

Begrijpen jullie het nu?

😒🙁😐🙂😃

Opdracht

Via de mail krijg je linkjes naar twee forms

Maak deze opdrachten.