Poëzie - stijlfiguren (herhaling, tegenstelling en opsomming)

Woensdag 9 februari 
Je leert over de stijlfiguren herhaling, tegenstelling en opsomming. 
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Woensdag 9 februari 
Je leert over de stijlfiguren herhaling, tegenstelling en opsomming. 

Slide 1 - Diapositive

Stijlfiguren
Een tekst kan je op verschillende manieren aantrekkelijker maken: 
  • beeldspraak (vergelijking, metafoor en personificatie)
  • (rijmende) uitdrukkingen
  • stijlfiguren (iets benadrukken)

Slide 2 - Diapositive

Stijlfiguren
- herhaling
- tegenstelling
- opsomming (drieslag, climax, omgekeerde climax)

Slide 3 - Diapositive

Herhaling
Een woord of woordgroep wordt herhaald
Nooit, maar dan ook nooit, zal ik jou begrijpen.

"Nee, nee, nee", zei moeder boos.

Slide 4 - Diapositive

Herhaling
De mus

Tjilp tjilp – tjilp tjilp tjilp
tjilp tjilp tjilp – tjilp tjilp
tjilp tjilp tjilp tjilp tjilp tjilp
tjilp tjilp tjilp
Tjilp

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Tegenstelling
Woorden, zinnen of tekstgedeelten zijn tegengesteld
Op het feest was veel te doen voor groot en klein.

In het donker is geen lichtpunt

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Opsomming
Opsomming van namen, feiten of andere dingen

Voorbeeld: Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder (liedtekst van Ramses Shaffy)

Slide 9 - Diapositive

Opsomming
Er zijn 3 bijzondere gevallen:
  1.  de drieslag
  2.  de climax
  3.  de omgekeerde climax

Slide 10 - Diapositive

Bijzondere opsommingen
climax= je bouwt de spanning op in je tekst en bewaar je de echte knaller tot het eind. 

Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.

Hij voldoet, neen... doet het goed, neen... uitstekend, neen... hij is de allerbeste.

Slide 11 - Diapositive

Bijzondere opsommingen
Omgekeerde climax= een steeds zwakker wordende reeks:

Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, acht, best wel goed eigenlijk.

Een vriend van mij, het is meer een kennis, iemand die ik ken. Nou ja, gewoon iemand waarvan ik weleens heb gehoord.

Slide 12 - Diapositive

Drieslag 
Drieslag= opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
Veni Vidi Vici - Ik kwam, ik zag, ik overwon
Bloed. Zweet. Tranen.
Hiep. Hiep. Hoera.

Een opsomming van drie geeft een afgerond gevoel. Alsof het klopt. Het maakt je boodschap krachtiger.

Er moet een opbouw in zitten: bewaar het beste voor het laatst.

Slide 13 - Diapositive

Bedenk voorbeelden van een drieslag

Slide 14 - Carte mentale

Zoek een voorbeeld van herhaling

Slide 15 - Question ouverte

Zoek een voorbeeld van opsomming

Slide 16 - Question ouverte

Zoek een voorbeeld van een tegenstelling

Slide 17 - Question ouverte

0

Slide 18 - Vidéo

Ik heb het goed gedaan, maar ook zo fout gedaan.
Als ik terugkijk in de tijd.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 19 - Quiz

Een lach met tranen, zo voel ik mij vandaag.
Geproefd van het leven, zoveel vrienden ongekend.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 20 - Quiz

Met bloed zweet en tranen, zei ik, rot hier nu maar op.
Met bloed zweet en tranen,
Zei ik vrienden, dag vrienden, de koek is op.

Welke stijlfiguur herken je hier vooral?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

Rampen bedreigen het menselijk leven, knolraap en lof, schorseneren en prei
Waar zijn geloof, hoop en liefde gebleven, knolraap en lof, schorseneren en prei
* Welke stijlfiguren herken je hier?

A
opsomming en herhaling
B
tegenstelling en herhaling
C
drieslag en herhaling
D
tegenstelling en opsomming

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Vidéo

Hij won die miljoenen niet, die Mini niet en zelfs geen 'eigen geldje'.

Dit is duidelijk een...
A
drieslag
B
climax
C
omgekeerde climax

Slide 25 - Quiz

Ik snap nu heel goed wat een stijlfiguur is! Ik kan ze herkennen in een tekst en ik kan er ook wel eentje zelf verzinnen.
A
Dat geldt voor mij.
B
Dat geldt een beetje voor mij.
C
Dat geldt bijna helemaal voor mij.
D
Dat geldt niet voor mij.

Slide 26 - Quiz